Wat als marktpartijen scholen oprichten
In oktober vorig jaar nam de Tweede Kamer het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen aan. Deze wet beoogt het oprichten van scholen makkelijker te maken, omdat er geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de ‘richting’ van de school. Ervaringen in andere landen leren echter dat het openstellen van het publieke onderwijsbestel voor nieuwe aanbieders niet zonder risico’s is.
Aan de behandeling van het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen ging een lange geschiedenis vooraf. Al in november 1993 diende PvdA-Kamerlid De Cloe met steun van D66, VVD en GroenLinks een motie in, die de regering opriep om met een voorstel te komen dat “aanpassing van het scholenbestand aan veranderende voorkeuren mogelijk maakt”. Omdat in de praktijk nauwelijks problemen werden ervaren, gebeurde er lange tijd niets met deze motie. Totdat de Onderwijsraad in 2012 de regering adviseerde om over te gaan tot een ‘richtingvrije planning’. Zo zou er meer ruimte ontstaan voor het stichten van nieuwe scholen. Staatssecretaris Dekker (VVD) nam dit advies ter harte en ging aan de slag met het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen. Tot behandeling van zijn voorstel kwam het niet meer, maar de strekking ervan werd wel overgenomen in het regeerakkoord van Rutte III. In oktober 2019 diende onderwijsminister Slob (ChristenUnie) uiteindelijk het gelijknamige wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen in, dat door een ruime meerderheid in de Tweede Kamer werd aangenomen. Alleen de SP, PvdA, PVV, FvD en Van Kooten-Arissen stemden tegen. Nu ook de Eerste Kamer met het wetsvoorstel heeft ingestemd, zal artikel 23 van de grondwet ingrijpend veranderen. Een school hoeft binnenkort niet langer van een erkende richting te zijn.
Voor boeddhisten zal dit ongetwijfeld goed nieuws zijn. Zij mogen nu nog geen eigen school oprichten, maar straks mogelijk wel. Datzelfde geldt voor andere religieuze stromingen en levensovertuigingen die nu niet erkend worden. Maar deze wetswijziging brengt ook risico’s met zich mee, schrijft hoogleraar onderwijssociologie Sietske Waslander in haar artikel 'Meer ruimte voor nieuwe scholen: waarschuwingen van overzee' in het Nederlands Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid. Zij deed onderzoek naar de ervaringen van andere landen met het openstellen van het publieke onderwijsbestel voor nieuwe aanbieders. Om te beginnen in Zweden.
Commerciële scholen
In Zweden worden nieuwe schoolaanbieders al vanaf begin jaren negentig publiek gefinancierd en zij mogen zelfs winst maken. Deze winst mogen zij vrij besteden. Er zijn wel twee voorwaarden: nieuwe scholen mogen geen leerlingen weigeren en ze mogen geen schoolgeld vragen. Nu was de situatie in Zweden wel volstrekt anders dan in Nederland. Zweden kende bijna alleen maar openbare scholen, die bovendien erg op elkaar leken. Van vrije schoolkeuze was geen sprake. Kinderen gingen gewoon naar de school die het dichtst in de buurt was. Dat veranderde begin jaren negentig toen een conservatief-liberale regering aan de macht kwam. Ouders en leerlingen kregen meer vrijheid om een school te kiezen en de scholen kregen meer ruimte om zich te profileren. In 1992 werd het Zweedse onderwijsstelsel opengesteld voor nieuwe aanbieders om zogenaamde friskolor op te richten. Aanvankelijk waren dit vooral idealistische ouders en non-profitorganisaties. Later kwamen daar onderwijsprofessionals als leraren en schoolleiders bij. Weer later volgden de educatieve ondernemers. Een aantal van deze commerciële bedrijven zette ketens van scholen op. Een van de grootste is Kunskapsskolan, niet toevallig opgericht door leden van een van de politieke partijen die de invoering van de friskolor mogelijk maakten. Dit internationaal opererende bedrijf is inmiddels actief in het Verenigd Koninkrijk, de VS, India en het Midden-Oosten. En ook in Nederland. Hier biedt Kunskapsskolan scholen een commercieel onderwijsconcept voor gepersonaliseerd leren (zie het interview met Erik Meester), voor 200 euro per leerling per jaar.
Het aantal friskolor is sinds 1992 flink toegenomen. Van alle leerlingen tot en met 15 jaar gaat inmiddels 15 procent naar een friskola, en van alle leerlingen van 16 tot 18 jaar zelfs 26 procent. Deze laatste groei is vooral toe te schrijven aan de educatieve ondernemers. Zo’n 85 procent van de friskolor in de bovenbouw wordt bestuurd door commerciële bedrijven. Zij hebben ook scholen overgenomen die eerder door ouders, leraren en schoolleiders zijn opgericht.
Cijferinflatie en concurrentie
Interessant voor de Nederlandse situatie is wat de toetreding van nieuwe (commerciële) aanbieders in Zweden heeft betekend voor de onderwijskwaliteit en voor de segregatie tussen scholen. Voor wat betreft de effecten van de friskolor op de kwaliteit van het onderwijs zijn de onderzoeksresultaten wisselend. Verschillende studies wijzen op cijferinflatie: friskolor geven hogere cijfers voor dezelfde prestaties. Onderzoek op stelselniveau wijst juist op algehele onderwijsverbetering door de toegenomen concurrentie tussen scholen. Een recente studie waarin ook de effecten zijn meegenomen van scholen die in verschillende buurten staan en leerlingen met uiteenlopende achtergronden bedienen, laat dan weer zien dat de komst van friskolor geen effect heeft gehad op de kwaliteit van het onderwijs.
Over toegenomen segregatie in het Zweedse onderwijs door de friskolor is minder discussie. Friskolor trekken vooral kinderen van hoogopgeleide ouders, terwijl kinderen van laagopgeleide en migrantenouders veelal achterblijven in de openbare scholen. Uit nieuw onderzoek blijkt dat de segregatie in meer dan de helft van de onderzochte gemeenten wordt veroorzaakt door de friskolor.
Kansenongelijkheid
Nu is Zweden niet het enige land waar nieuwe scholen hun intrede hebben gedaan. Sinds 2011 mogen in Engeland free schools worden opgericht. Deze zijn geïnspireerd op de Zweedse friskolor, met als belangrijk verschil dat zij geen winst mogen maken. Ook onderzoek in Engeland laat zien dat de segregatie is toegenomen sinds de komst van de free schools. Onder meer vanwege de ruimere schoolkeuze voor ouders en leerlingen.
Op basis van de ervaringen in Zweden en Engeland voorziet onderwijssocioloog Sietske Waslander dat het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen de segregatie tussen scholen en de ongelijkheid in onderwijskansen verder zou kunnen vergroten. Niet alleen door de komst van nieuwe scholen, maar ook omdat bestaande scholen en schoolbesturen zich zullen laten leiden door de belangen van bepaalde groepen ouders. Bastiaan van Apeldoorn, onderwijswoordvoerder voor de SP in de Eerste Kamer, voorziet een zelfde scenario: ‘Scholen zullen vooral leerlingen uit bepaalde groepen proberen te werven, en ouders die zich verenigen op basis van een bepaalde gedeelde filosofie zullen vaker wel dan niet uit de betere milieus komen en zullen zich qua samenstelling van de leerlingenpopulatie eerder richten op mensen zoals zij.’
Spanning juli 2020: De vermarkting van ons onderwijs
- Maatschappelijk belang onderwijs raakt ondergesneeuwd
- De overheid als marktmeester
- Financieringssysteem gaat ten koste van leraren
- Waarom scholen vaker verlies moeten maken
- 'Den Haag heeft hetzelfde segregatieniveau als Chicago'
- Wat als marktpartijen scholen oprichten
- ‘We moeten meer weerstand bieden tegen digitaal determinisme’
- Dikte portemonnee weer bepalend voor onderwijskansen
- Rekenen met onderwijs: drie perspectieven
- De Alan Turingschool
- ‘Niet het individu moet investeren, maar de maatschappij’
- ‘Minder een bond van de staat, meer van de straat’
- Niet iedereen maakt zich druk om het lerarentekort
- Geef de leraar weer zeggenschap