Geef de leraar weer zeggenschap
Van wie is het onderwijs? En aan wie is het onderwijs verantwoording verschuldigd? Dat zijn de twee kernvragen die ten grondslag liggen aan de nu al jaren durende discussie over onderwijsfinanciering.
Het antwoord van de zittende macht op deze vragen lijkt te zijn: we schrijven wetten die scholen brede kaders geven, en voor de rest vecht het bestuur van een scholenkoepel het maar uit met de medezeggenschap. Waar bestuur en medezeggenschap het eens worden, zal de uitkomst goed voor het onderwijs zijn.
Dat is natuurlijk niet zo. Ja, de SP heeft betere ondersteuning van ouders en docenten hoog in het vaandel staan. En wij geloven dat heel veel beslissingen over het reilen en zeilen op een school inderdaad horen te worden besproken met de medezeggenschapsraden. Maar wanneer het gaat om de grote maatschappelijke opdracht die wij scholen meegeven: het voorbereiden van jonge kinderen op de samenleving, op de arbeidsmarkt en op het leven in een rechtsstaat, is er meer nodig. Namelijk: verantwoording afleggen over wat je hebt gedaan met dat geld dat we je gegeven hebben. En verantwoorden hoe je invulling geeft aan je maatschappelijke opdracht.
Geen bonnetje?
In een van de eerste Kamerdebatten die ik voerde, stelde ik toenmalig staatssecretaris Sander Dekker de vraag wat er met het extra geld voor docenten en conciërges was gebeurd. Hij antwoordde dat hij geen bonnetjes had, maar dat het vast goed besteed was. En dat we onze onderwijsfinanciering nu eenmaal niet zo georganiseerd hebben, dat hij dit precies kon achterhalen.
Dus wanneer de politiek besluit dat er extra geld nodig is om docenten en conciërges aan te nemen, gaat zij alleen over het trekken van de portemonnee, maar kan zij niet controleren of dit daadwerkelijk ook gebeurt. De bestuurders van de koepels krijgen het geld en mogen dat evengoed uitgeven aan digiborden en klimrekken.
Ondertussen nemen de reserves van onderwijskoepels en samenwerkingsverbanden in het passend onderwijs alleen maar toe, krijgen docenten nog regelmatig geen vast contract, en zien we dat het aantal docenten in de hogere loonschalen juist gedaald is. Bestuurders beknibbelen op docenten, om geld ergens anders aan uit te kunnen geven.
Betrokken docenten
Dat het anders kan, is de afgelopen jaren bewezen. Door gezamenlijke acties van docenten op de basisschool, kwam er extra geld voor hogere salarissen en voor vermindering van de werkdruk. Maar het geld dat de stakende leraren kregen om de werkdruk te verminderen, werd niet zomaar blind toegevoegd aan de lumpsum. Docenten moesten met elkaar in gesprek om te kijken op welke manier de werkdruk op hun school het beste verminderd kon worden. Een extra docent, onderwijsassistenten, een conciërge, een vakdocent gym, het kon allemaal. En het resultaat mag er zijn. Een overgrote meerderheid van de bij de besteding van de werkdrukmiddelen betrokken docenten, is enthousiast over waar het geld aan uitgegeven is en vindt het een nuttige investering die daadwerkelijk de werkdruk tegengaat. Zo zie je maar: vraag het de professional zelf en die komt met prima suggesties.
Maar deze verandering kwam pas na actie tot stand. Pas nadat stakende docenten hadden geëist dat zij ook mee mochten praten over de besteding van de extra middelen die ze hadden afgedwongen, ging het kabinet overstag. Maar alleen deze ene keer, zo lijkt het. Want de lumpsum is nog altijd populair in Den Haag, ondanks de positieve ervaringen met het geld om de werkdruk te verminderen. De Tweede Kamer heeft onlangs ingestemd met een verdergaande werking van de lumpsum in het voortgezet onderwijs. Ook de richtbedragen waaruit de lumpsum nu bestaat – die bijvoorbeeld ondernemingsraden kunnen helpen om te controleren of het eigen schoolbestuur wel voldoende geld uitgeeft aan docenten – verdwijnen. Ondanks de goede ervaringen met de werkdrukmiddelen en ondanks twee aangenomen voorstellen om de lumpsum aan te passen, dendert het kabinet voort. De bestedingsvrijheid van onderwijskoepels lijkt heilig voor Rutte III.
Het succes van de werkdrukgelden
Terwijl het anders kan en moet. Niet alleen omdat we recht hebben op informatie over wat er met belastinggeld gebeurt, maar vooral omdat het onderwijs de dupe is van de huidige regels. Het lerarentekort neemt toe, en minder docenten zitten in hogere salarisschalen. Terwijl de wetten van het kapitalisme juist dicteren dat schaarste zou moeten leiden tot hogere salarissen. En het is niet alsof het geld er niet is. Het klopt weliswaar dat de huidige onderwijsbegroting onvoldoende is om de grote problemen in het onderwijs op te kunnen lossen. Maar veel meer zou mogelijk zijn, wanneer er niet miljarden aan belastinggeld op de planken van onderwijsbesturen zouden blijven liggen.
Te denken valt aan meer docenten in hogere salarisscholen, waardoor ze minder snel het onderwijs verlaten. Maar ook aan meer onderwijsassistenten en leraren, waardoor de werkdruk vermindert en ons ideaal van kleine en overzichtelijke klassen weer een stuk dichterbij komt. En aan meer investeringen in scholen in achterstandswijken. Zodat de beste leraren lesgeven op de scholen waar ze het hardst nodig zijn.
Maar hoe dan? Zoals elders in deze Spanning valt te lezen, was er nogal wat kritiek op het oude declaratiestelsel. En nog altijd als de discussie over de toekomst van de lumpsum gevoerd wordt, is er altijd wel weer iemand die ervoor waarschuwt dat we straks weer elk potlood in Zoetermeer moeten gaan declareren.
In de Kamer zijn de afgelopen jaren enkele bijeenkomsten georganiseerd met deskundigen die prima de vinger op de zere plek wisten te leggen en ook alternatieven aan hebben gedragen. Door voorstellen van de SP en D66 moet het kabinet twee van die voorstellen – die elkaar volgens mij niet uitsluiten – gaan uitwerken.
De eerste optie is de leraar helemaal uit de lumpsum. Dat wil zeggen, een minimumpercentage van de lumpsum moet sowieso aan docenten worden uitgegeven, om te voorkomen dat scholenkoepels beknibbelen op het aantal of het loon van docenten. En om te voorkomen dat geld dat bedoeld is om iets te doen aan het lerarentekort, uiteindelijk op de bankrekening van besturen van onderwijskoepels belandt. De andere optie vraagt om geld direct aan scholen over te maken en niet langer aan grote onderwijsbesturen.
Als het aan ons ligt, sluiten deze twee opties elkaar niet uit. Door geld direct aan scholen over te maken breek je de macht van de koepels en de beroepsbestuurders die – zoals bij LVO in Limburg, berucht vanwege het examenschandaal – weggestopt zitten op een aparte bestuurslocatie, zodat ze nooit een leerling hoeven te zien. Bovendien repareer je de onrechtvaardigheid dat geld voor leerlingen met een groot risico op een achterstand, terechtkomt bij een koepel die dat geld evengoed mag uitgeven aan nieuwe digiborden op een categoraal gymnasium in een villawijk. En wanneer je een minimumpercentage stelt dat uitgegeven moet worden aan docenten en onderwijsondersteunend personeel, voorkom je dat geld op de bankrekening van het bestuur wordt gezet, terwijl contracten van docenten niet verlengd worden.
Bovendien – en dat bewijst het succes van de werkdrukgelden – zijn leraren goed opgeleide professionals die prima weten waar in het hele schoolgebouw de hulp het hardste nodig is. Waar in overleg gekeken wordt waar de noden op school het hoogst zijn, wordt relatief eenvoudig overeenstemming bereikt over wat er moet gebeuren. En waar zelfbewuste professionals de ruimte krijgen om hun vak vorm te geven, is de uitval lager en de tevredenheid hoger.
Angstige bestuurders
Helaas hebben we de schaduwkant ook gezien. Waar angstige bestuurders zitten, die een mondige werkvloer eerder als bedreiging dan als voorwaarde voor goed onderwijs zien, waait er een hele andere wind in het schoolgebouw. Tijdelijke contracten van docenten worden niet verlengd en het bestuur kiest daar liever voor peperdure uitzendkrachten, van bedrijven als Maandag. Waar vertrouwen in de professionaliteit van de docent ontbreekt, ontbreekt ook het zelfvertrouwen om de grote maatschappelijke problemen die een klaslokaal binnenkomen bij de kop te vatten.
Niet zo lang geleden debatteerde de Kamer over de inzet van private bijlesinstituten. Waar de norm lange tijd was dat je onderwijsachterstanden als school zelf wegwerkte, zijn de afgelopen jaren deze instituten in opkomst. Zo in opkomst zelfs dat de minder zelfbewuste scholen niet langer zelf bijles aanbieden, maar een lokaal beschikbaar stellen waar leerlingen – na een uitgekiende marketingcampagne in de school – tegen betaling hun Frans of Wiskunde bij kunnen laten spijkeren. De gevolgen laten zich raden. Bijles voor wie het kan betalen en de rest blijft achter.
Want – zo vertelde een leraar me – waar betaalde bijles de norm wordt, verandert de sfeer. Een puber die weet dat hij nog anderhalf uur individuele begeleiding krijgt, zal tijdens de les minder goed opletten. Zes pubers met het geluk dat hun ouders deze bijles kunnen betalen, kunnen een hele klas op stelten zetten. De gevolgen ondervinden ze zelf niet, want zij krijgen de dure bijles. Maar de rest van de klas lijdt er wel onder.
En de allerrijksten? Daarvoor is betaalde bijles niet genoeg. Die willen dat hun kind permanent intensieve begeleiding krijgt. Zonder een kind op de universiteit is de opvoeding mislukt. Steeds vaker sturen deze ouders hun kind naar private scholen. Voor bedragen die wel kunnen oplopen tot meer dan 20.000 euro per jaar, worden de kinderen van de rich and famous in de watten gelegd. Kleine klassen, intensieve begeleiding, training en herhaling zorgen ervoor dat een universitaire vervolgopleiding praktisch gegarandeerd is. In drie jaar tijd is het aantal particuliere basisscholen bijna verdubbeld. Op de middelbare school – waar al langer private scholen bestaan – zet de groei ook gestaag door. Ondertussen betreden ook iets minder dure private scholen de zogenaamde onderwijsmarkt, waardoor ook de hogere middenklasse de kinderen een private opleiding kan geven.
Sluipende privatisering
Waar de rijksten de toekomst van hun kinderen kopen, blijft de rest bekaaid achter. Ondanks alle rapporten over de maatschappelijke en economische waarde van investeren in onderwijs, loopt het bedrag dat Nederland investeert in onderwijs als percentage van het totaal al jaren terug (zie grafiek). Ook internationale organisaties als de OESO waarschuwen dat het Nederlandse onderwijs achteruitgaat. Dit maakt de discussie over de manier van financiering van ons onderwijs meer dan een interessante theoretische uiteenzetting.
De enige manier om de sluipende privatisering in het Nederlandse onderwijs te keren, is het terugpakken van de macht van de bestuurders van de onderwijskoepels. Zodat onze democratisch gekozen volksvertegenwoordigers weer weten wat er met ons geld gebeurt. En zodat de professional in de klas beter kan bepalen waar het geld op school aan uitgegeven moet worden. Zodat het onderwijs weer van en voor ons allemaal wordt. Na de zomer praat de Kamer verder over de toekomst van de lumpsum. Samen met docenten en vakbonden zullen we dan doorknokken tegen de sluipende privatisering in het onderwijs.
Peter Kwint is woordvoerder Onderwijs, Cultuur en Media namens de SP in de Tweede Kamer.
Spanning juli 2020: De vermarkting van ons onderwijs
- Maatschappelijk belang onderwijs raakt ondergesneeuwd
- De overheid als marktmeester
- Financieringssysteem gaat ten koste van leraren
- Waarom scholen vaker verlies moeten maken
- 'Den Haag heeft hetzelfde segregatieniveau als Chicago'
- Wat als marktpartijen scholen oprichten
- ‘We moeten meer weerstand bieden tegen digitaal determinisme’
- Dikte portemonnee weer bepalend voor onderwijskansen
- Rekenen met onderwijs: drie perspectieven
- De Alan Turingschool
- ‘Niet het individu moet investeren, maar de maatschappij’
- ‘Minder een bond van de staat, meer van de straat’
- Niet iedereen maakt zich druk om het lerarentekort
- Geef de leraar weer zeggenschap