Never waste a good crisis
Grote crises zijn vaak aan grote veranderingen voorafgegaan. Met de kennis dat crises inherent aan het kapitalisme zijn, kunnen we stellen dat we op weg naar de volgende zijn. Wat kunnen socialisten met deze kennis? Van de New Deal tot de neoliberale revolutie: lessen uit grote veranderingen in crisistijd.
Stel je voor, je zit bij een bijeenkomst voor bankiers. Tijdens het rondje vragen uit de zaal, houd je een vurig pleidooi dat banken een nutsvoorziening zijn en in de publieke sector thuishoren. Direct daarop zal je de dominante groepsideologie ontmoeten. Je zult horen dat banken moeten concurreren en onder democratisch beheer de concurrentie met het buitenland niet aankunnen. Hetzelfde, maar dan omgekeerd, zal gebeuren als je op een bijeenkomst van SP’ers een vurig pleidooi houdt voor loonmatiging. Ideologie toont zich het best als zij wordt tegengesproken.
Ideologie is een verzameling van ideeën die mensen al dan niet bewust over de wereld hebben en waar zij naar handelen. Hoewel allerlei ideologische opvattingen worden geformuleerd binnen verschillende groepen mensen, is er altijd wel een stroming dominant. Zo is dit nu het neoliberalisme in al zijn smaken. Van het sociaalliberalisme van D66 tot het conservatieve neoliberalisme van Forum voor Democratie.
In een crisissituatie veranderen de omstandigheden dusdanig dat ze in tegenspraak komen met de dominante ideologie. Het is geen uitgemaakte zaak wat er dan gebeurt. Aanhangers van Marx hebben vaak de fout gemaakt om te voorspellen dat uit een dergelijke situatie noodzakelijkerwijs een verbetering voor de werkende klasse komt. Maar de geschiedenis wijst uit dat dat niet per se het geval is. In een crisis gaat de deur op een kier. Wie de deur echt opengooit en wat er dan binnenkomt is niet te voorspellen.
In de geschiedenis was er onder andere een paradigmawisseling in de jaren dertig, met de New Deal in de VS, en in de jaren tachtig, met de opmars van het neoliberalisme. Het zijn met recht revolutionaire wendingen te noemen. We gaan ze langs om er een aantal lessen voor vandaag uit te trekken.
Crisis in de VS: de New Deal
Onder president Herbert Hoover kwam de economie, en daarmee de samenleving, in een hevige crisis terecht. Als begin wordt vaak de beurskrach van 1929 genoemd. Er raakten 13 miljoen mensen werkloos en de lonen daalden met 60 procent. Bij de bedrijven werd een verlies van 6 miljard dollar genoteerd en de industrie produceerde nog maar de helft van wat zij voor de crisis had gedaan. De beursindex ging van 381,17 in 1929 naar 41,22 in 1932.
Onder Hoover werd de crisis geïnterpreteerd als een tijdelijke neergang in de economische cyclus, zoals gebruikelijk in het kapitalisme. Dat beschrijft politiek econoom Mark Blyth in Great Transformations. Deze analyse van de crisis wees als oplossing aan om ‘het huishoudboekje van de staat’ weer op orde te brengen. Blyth schrijft: “Door de economie zo te begrijpen werd beargumenteerd dat de rol van de staat tijdens dergelijke crises beperkt is tot het verzorgen van tijdelijke verlichting totdat de onvermijdelijke opgang van de economie weer komt.” Zijn onvermogen om echt iets aan de crisis te doen maakte Hoover erg impopulair.
Franklin Delano Roosevelt zette hier in de verkiezingscampagne van 1932 ingrijpen van de overheid tegenover. Hoewel dit vooralsnog meer retoriek was dan dat er uitgewerkte plannen waren. Na zijn verkiezing wilde hij een coalitie smeden met de vakbonden. Volgens Blyth was dat geen sinecure: “Het belangrijkste probleem in het vormen van een alternatieve coalitie met arbeid was dat die zowel slecht georganiseerd was als slecht organiseerde. In een antwoord op deze uitdaging hielp de staat arbeid om zichzelf te organiseren.” Deze coalitie gaf Roosevelt de spierkracht om zijn plannen te verwerkelijken. En het zorgde bij zijn herverkiezing voor een grote overwinning, mede omdat de vakbonden campagne voor hem voerden.
Roosevelt wist ook een potentiële tegenstander te laten tekenen bij het kruisje: de bedrijfseigenaren. Zijn regering maakte namelijk een andere analyse van de crisis dominant. Eerst werd gedacht dat de overheid te veel uitgaf en het huishoudboekje van de staat op orde moest worden gebracht. Roosevelts regering populariseerde daarentegen de analyse dat de economie in het slop zat doordat te veel mensen het geld niet hadden om de spullen te kopen die gemaakt werden. De industrieel George Soule stelde destijds: “Nu we de technische capaciteit hebben om genoeg te produceren voor iedereen, hoort iedereen voldoende inkomen te hebben om te kopen wat men nodig heeft.” Of zoals Blyth het samenvat: “In een economie met massaproductie is massaconsumptie een noodzakelijkheid.” Met deze analyse van de crisis werd de welvaart van de mensen een noodzakelijke voorwaarde voor de winst van bedrijfseigenaren en de ontwikkeling van de economie.
Voor een aantal grote New Deal-hervormingen wees Roosevelt vervolgens bij Wall Street gerespecteerde mensen aan. Dit hielp om te zorgen dat de bedrijfseigenaren de hervormingen zouden slikken. Het is zoals we ook in Nederland hebben gezien, waar de VVD harde bezuinigingen op de publieke sector bij voorkeur doorvoert met de PvdA als coalitiepartner. Dan zijn de bonden toch net wat milder in hun verzet.
Lessen
- Identificeer de groep voor wie je op wilt komen. Wie zijn het, wat vinden zij belangrijk en wat verbetert hun leven?
- Maak een analyse van de crisis die oplossingen aanwijst in het voordeel van die groep.
- Identificeer potentiële tegenstanders en bedenk hoe je het voor hen onvermijdelijk maakt om toch jouw plan te steunen.
De neoliberale revolutie
Na de Tweede Wereldoorlog wordt de New Deal-visie op de samenleving gemeengoed in de West-Europese landen. Anders dan in de Verenigde Staten ging dit gepaard met een forse uitbouw van de verzorgingsstaat, ter legitimering van het kapitalisme. Het was de tijd van de sociaaldemocratische consensus, waarin zelfs de VVD zich (gedwongen) committeerde aan de opbouw van de verzorgingsstaat.
Het was in deze tijd dat neoliberale denkers en economen het gedachtegoed van het neoliberalisme uitwerkten. Milton Friedman schreef in een voorwoord van Kapitalisme en Vrijheid over hun mogelijkheden in het toenmalige tijdsgewricht:
‘Alleen een crisis – werkelijk of zo ervaren – produceert echte verandering. Zodra die crisis plaatsvindt, hangt de handelwijze af van de ideeën die voorhanden zijn. Dat, zo geloof ik, is onze basale functie: alternatieven ontwikkelen voor bestaand beleid, om deze levend en beschikbaar te houden tot het moment dat het politiek onmogelijke het politiek onvermijdelijke wordt.’
Oftewel: Friedmans geestverwanten werkten aan filosofie, beleidsplannen en strategie in de tijd waarin er voor hen geen deurtje openstond. Ze bereidden zich voor op het moment dat het slot in crisistijd zwak genoeg zou zijn om de deur open te kunnen rammen. De jaren zeventig vormden zo’n moment. Stuart Hall beschrijft in zijn artikel The Neoliberal Revolution dat de crisis van de late jaren zestig, zeventig de kans voor het neoliberalisme bood, en “de Thatcher- en Reagan-regimes grepen die met beide handen aan.” Ze hadden hun huiswerk gedaan en wisten wat hen te doen stond.
We kijken naar Margaret Thatcher in Groot-Brittannië. Volgens de filosofe Chantal Mouffe was haar strategie populistisch. Ze analyseert in For a Left Populism dat deze bestond uit een politieke tegenstelling. Thatcher formuleerde aan de ene kant “de macht van het establishment, geïdentificeerd met onderdrukkende staatsbureaucraten, de vakbonden en ontvangers van sociale uitkeringen.” Aan de andere kant formuleerde ze de “hardwerkende mensen die het slachtoffer waren van de bureaucratische krachten en hun bondgenoten.” Thatcher koos als haar belangrijkste tegenstander de vakbonden, wier macht ze besloot te vernietigen. Thatcher identificeerde als haar machtigste tegenstander de National Union of Mineworkers, die ze omdoopte tot de ‘the enemy within’. Ze besloot het bastion van de bond te vernietigen door de mijnen te sluiten. Ze had zich voorbereid op de tegenstand die volgde. De mijnwerkers begonnen in 1984 met hun staking. Thatcher had echter kolenvoorraden aan laten leggen, zodat de energievoorziening niet in gevaar kwam. De stakers hielden het een jaar vol. Het werd een ware veldslag tussen mijnwerkers en de politie. Tot de mijnwerkers het onderspit dolven.
Onder andere door Thatchers overwinning op de mijnwerkersvakbond daalde het aantal stakingen in de rijke geïndustrialiseerde landen gigantisch. In deze symbolische strijd hadden niet alleen de mijnwerkers verloren, maar de gehele arbeidsbeweging.
Terwijl dit gebeurde stond Labour met de mond vol tanden. Volgens Chantal Mouffe was Labour ervan overtuigd dat de effecten van het neoliberalisme de sociaaldemocraten vanzelf weer aan de macht zouden brengen. Gedacht werd dat met name door de groeiende werkloosheid en verslechterende omstandigheden van werknemers het neoliberalisme zichzelf van de macht zou beroven. Maar het duurde nog tot 1997 voordat Labour weer aan de macht kwam – en dat met een verkiezingsprogramma waar Thatcher trots op was.
Terwijl Labour wachtte tot neoliberalisme zichzelf vernietigde, had Thatcher goed door welke mensen ze moest overtuigen. De redelijk verdienende harde werkers, die voorheen Labour stemden. Ze had door wat zij belangrijk vonden en waar zij onvrede over hadden. Volgens Mouffe hing Thatchers succesvolle implementatie van neoliberaal beleid af van haar vermogen om garen te spinnen bij de algemene weerzin tegen “de collectivistische en bureaucratische wijze” waarop de verzorgingsstaat was opgebouwd. Op deze algemene onvrede in de samenleving wist ze een nieuwe hegemonie te formuleren vanuit het neoliberalisme.
Mouffe analyseert dat Margaret Thatcher in haar strijd tegen de sociaaldemocratische hegemonie schaakte op drie borden: de economie, politiek en ideologie. Ze deed dit om te herdefiniëren wat als ‘gezond verstand’ werd gezien. Zo bestreed ze de sociaaldemocratische waarden in de gangbare opvattingen van toen. Ze herdefinieerde bijvoorbeeld vrijheid als de individuele vrijheid van dwang door anderen, in plaats van de vrijheid om te kunnen doen wat je wilt doen. Ook democratie werd geherdefinieerd, door het ondergeschikt te maken aan individuele vrijheid en gelijkheid erin weg te laten. Friedrich Hayek, een van Thatchers inspiratiebronnen, ging aan het einde van zijn leven zelfs zo ver om te stellen dat democratie maar moest worden opgeheven.
Aan de hand van reële onvrede over de bureaucratische verzorgingsstaat, wist ze de onbewuste aannames van de bevolking over de staat te kantelen. Waar voorheen de staat als een potentiële bondgenoot gebruikt kon worden om welvaart te delen en vrijheid te vergroten, is de staat bij Thatcher “niet meer onderdeel van de oplossing”, schrijft Blyth: “De staat is het probleem.” Een ander voorbeeld daarvan is de ideologische wending over inflatie. Thatcher wist inflatie voor het publiek te definiëren als het grote kwaad, door het te associëren met hyperinflatie zoals in Duitsland in de jaren twintig. Terwijl een zekere mate van inflatie een impliciete belasting op kapitaal is. Het kost schuldeisers geld en het scheelt schuldenaars geld. Het laag houden van de inflatie is ook niet zonder prijs. Het kost werkloosheid en verlies van reëel inkomen.
In 1979 trad Margaret Thatcher aan en ze trad af in 1990. Intussen had ze Groot-Brittannië radicaal veranderd.
Lessen
- Er is geen politiek mogelijk zonder tegenstander. Formuleer de tegenstelling tussen de groep die je mobiliseert en de tegenstander, gebaseerd op reëel ervaren onvrede/verlangens. Zoals Thatcher bewees hoeft een tegenstander niet per se een politieke partij te zijn. Dit is overigens wat neoliberaal geworden sociaaldemocratische partijen niet kunnen. Zij geloven namelijk dat met democratie consensus moet worden bereikt.
- Identificeer de sterkste tegenstander en versla die. Zorg ervoor dat de minder sterke tegenstanders die overblijven jouw agenda uitvoeren.
- De strijd is economisch, politiek en ideologisch tegelijkertijd.
- Bereid je voor op de macht om de hegemonie te herformuleren. Herdefinieer cruciale ideologische aannames. Anders blijf je binnen de mogelijkheden van de oude ideologie.
2008: een gemiste kans?
Met de Grote Financiële Crisis was er een economische crisis, die ook een politieke en ideologische crisis veroorzaakte. Politiek, omdat de crisis een strijdtoneel werd. Denk alleen al aan de eurocrisis die erop volgde. En ideologisch, omdat bestaande algemene opvattingen onjuist bleken. De markt gaat niet altijd naar een evenwicht toe, de groei van de economie zorgt niet voor een grotere welvaart voor iedereen en je kunt niet alleen verantwoordelijk worden gehouden voor je succes of falen.
De scheuren die destijds in de neoliberale hegemonie ontstonden hebben ongetwijfeld bijgedragen aan een aantal progressieve gebeurtenissen. Zoals de opkomst van Bernie Sanders in de VS, de groei van Democratic Socialists of America, Jeremy Corbyn in het VK, Podemos in Spanje en Syriza in Griekenland. Maar meer dan tien jaar na de crisis moeten we concluderen dat het neoliberalisme nog niet ten einde is gekomen. Misschien wel omdat er niks voor in de plaats werd gezet. Tien jaar na de tweede oliecrisis van 1979 had Margaret Thatcher daarentegen Groot-Brittannië al volledig naar haar hand gezet.
Illustratief is het belangrijkste politieke document dat de SP vlak na het begin van de crisis publiceerde: De Lessen uit de Kredietcrisis. Daarmee was de partij de eerste die een alternatief antwoord op de crisis probeerde te formuleren. Wat anno 2019 opvalt is dat er vooral goede maatregelen in staan om de financiële sector in te perken en een vergelijkbare crisis te voorkomen, maar dat er geen poging werd gedaan om het neoliberalisme te vervangen door socialisme. Als we het document langs de belangrijkste lessen leggen die ik in dit artikel heb getrokken, dan vallen een paar dingen op.
We beginnen met de les van Margaret Thatcher dat er geen politiek mogelijk is zonder tegenstander. Het valt op dat er geen tegenstelling wordt geformuleerd tussen de groep waar de SP voor opkomt en de mensen die de crisis veroorzaakt hebben. Dat brengt ons bij de les dat je scherp moet hebben voor welke groep mensen je opkomt en wat de tegenstelling met de tegenstander is. Wie zijn eigenlijk de mensen van wie de levens door de SP verbeterd moeten worden? Het wordt in De Lessen uit de Kredietcrisis niet geformuleerd.
Dan pakken we een les van Roosevelt uit zijn New Deal-project erbij. De crisis moet zo geanalyseerd worden dat die een oplossing aanwijst die de levens van deze mensen verbetert. De crisis wordt kort gezegd in De Lessen uit de Kredietcrisis geanalyseerd als een voortvloeisel uit een doorgedraafde financialisering van het kapitalisme. De oplossing die daaruit volgt is het inperken van de financiële sector, zoals in de publicatie ook wordt voorgesteld. Maar dat is geen verbetering in het leven van de mensen voor wie de SP opkomt. Integendeel. In de tegenbegroting van 2009 pleitte de SP voor het weer 'op orde brengen van het huishoudboekje', alleen wat minder snel, door vooral op bureaucratie in de publieke sector te bezuinigen en door de rijksten meer te laten bijdragen. In de hoop dat de economie ondertussen weer gaat groeien, zodat de staatsschuld weer binnen de regels van de EU valt. Het is een verschil met de start van de New Deal. Die begon met de analyse dat de economie in het slop zat, omdat medewerkers te weinig loon kregen om de spullen te kopen. De oplossing is dan om de lonen te verhogen.
Tot slot valt op dat de voorstellen in De Lessen uit de Kredietcrisis alleen op de economie betrekking hebben. Van Thatcher kunnen we echter leren dat de vestiging van een andere hegemonie een kwestie van economie, politiek en ideologie is. Politiek door de macht van de doelgroep te vergroten. In het geval van de SP bijvoorbeeld door de vakbond te versterken. En ideologisch door gevestigde waarden zoals vrijheid en gelijkheid te herdefiniëren. Voor de SP uiteraard vanuit het socialistisch perspectief. Verander je cruciale ideologische aannames niet, dan blijf je binnen de mogelijkheden van de oude ideologie.
Bovenstaande lessen zijn goed toe te passen op de kwestie van loonmatiging. Dan krijg je ongeveer dit verhaal: ‘Als gewone mensen niet genoeg geld hebben, kunnen ze de dingen waar hun leven beter van wordt niet kopen. Ook kunnen ze dan de nieuwe technologieën niet gebruiken die nodig zijn vanwege klimaatverandering, denk aan elektrische auto’s. Van winsten wordt niks gekocht wat de economie doet groeien, van lonen wel. Daarom moet de overheid de enorme economische vrijheid van grote bedrijven beperken, om de vrijheid en gelijkheid voor ons allen te bevorderen. Daar hoort niet alleen het verhogen van minimumloon bij, maar ook het versterken van de macht van medewerkers. Door ze macht te geven in bedrijven, met een gouden aandeel, door de vakbond sterker te maken en door volledige werkgelegenheid na te streven.’
De SP is opgericht om de wereld te veranderen. De missie is nu om het neoliberalisme te verslaan en socialisme te vestigen. Zodat vrijheid, gelijkheid en broederschap geen papieren rechten blijven, maar voor iedereen werkelijkheid worden. Tot die mogelijkheid er is, moet de SP haar strategie verbeteren, alternatieven uitwerken en een coalitie met macht vormen die de spierkracht heeft om dit allemaal werkelijkheid te maken. Alles om klaar te zijn voor het moment dat, zoals Milton Friedman zo mooi schrijft, “het politiek onmogelijke het politiek onvermijdelijke wordt.”