‘Alleen de gemeente kan de problemen in hun samenhang aanpakken’
De afgelopen jaren heeft SP-wethouder Peter Verschuren de jeugdhulp in Midden-Groningen aangestuurd. Daarbij ging zeker niet alles goed, maar juist door de jeugdhulp in de gemeente te organiseren kon er een hoop verbeterd worden. De verleiding om de resterende problemen landelijk aan te pakken moet dan ook worden weerstaan.
Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de jeugdhulp. Vanaf diezelfde datum liggen ze onder vuur en klinkt de roep om de klok terug te draaien en de jeugdhulp weer landelijk of provinciaal te organiseren. Ik snap veel van de kritiek die geuit wordt, maar zie één doorslaggevende reden waarom dat niet moet gebeuren. En dat is dat de gemeente de problemen die spelen in hun samenhang kan aanpakken.
Heel vaak hebben de moeilijkheden van de kinderen alles te maken met de situatie van hun ouders. De relatie tussen het inzetten van jeugdhulp en bijvoorbeeld een laag inkomen of licht verstandelijke beperking van de ouders is overduidelijk – zeker in de situaties waarin langdurig jeugdhulp wordt ingezet. Dan helpt het niet om geïsoleerd naar het kind te kijken en dat te behandelen, maar moeten ook de achterliggende problemen aangepakt worden. Dan heb je het bijvoorbeeld over schuldhulpverlening, maatschappelijke begeleiding, een beter huis, werk of zinvolle dagbesteding. En heb je het dus vooral over taken die al langer op het bord van de gemeente liggen.
Is het dan misschien verstandig de verantwoordelijkheid bij de gemeenten wel weg te halen voor delen van de jeugdzorg, bijvoorbeeld de ggz of de jeugdbescherming, en die weer landelijk te gaan organiseren en financieren? Nee. Er zijn situaties waarin er in het gezin geen andere problemen spelen en er alleen een stoornis bij een jongere behandeld moet worden. Daar zou het in theorie kunnen. Maar of er echt niets anders speelt, weet je pas na goed onderzoek. In veel gevallen is het onmogelijk om het gedrag los te zien van de omgeving van de jongere en is samenhangende ondersteuning noodzakelijk. Ook bij de jeugdbescherming is het van groot belang dat de gezinsvoogden intensief samenwerken met alle andere betrokkenen bij het gezin en dat hun inzet nauw verbonden is aan die van de gemeenten. Bovendien roept een knip in de Jeugdwet onherroepelijk afschuifgedrag op om de kosten bij de andere partij neer te leggen en dus getouwtrek over de rug van de jongere.
Jeugdhulp uitkleden en eigen bijdragen?
Naast de vraag of de gemeenten hun taak wel aankunnen, ging de jeugdhulpdiscussie in de afgelopen jaren vooral over het geld. Begrijpelijk: het budget dat de gemeenten kregen was veel te klein om alle hulp te kunnen betalen. Volgend jaar komt er verlichting van de financiële druk: gedwongen door het oordeel van een arbitragecommissie komt het Rijk met 1,3 miljard extra over de brug. Voor mijn gemeente betekent dat ruim 5 miljoen euro, wat ongeveer het bedrag is dat we de afgelopen jaren zelf hebben toegelegd op de jeugdhulp – en waarvoor we dus zwaar hebben moeten bezuinigen op andere terreinen. De discussie over het geld zal hiermee echter niet verstommen: eind dit jaar komen de hoofdlijnen van een ‘hervormingsagenda’, met daarin voorstellen om de kosten omlaag te brengen. Ideeën die in dit verband geopperd worden zijn onder andere het invoeren van eigen bijdragen en het stoppen met bepaalde vormen van jeugdhulp.
Terugdringen afhankelijkheid van hulp
Mijn beeld is dat de gemeenten er met vallen en opstaan steeds beter in slagen de juiste ondersteuning te bieden, dat ze van heel ver moesten komen en dat ze er nog lang niet zijn. In 2015 kregen de gemeenten de jeugdhulp op hun bord, zonder goede overdracht, zonder benul van wat er allemaal kan spelen, zonder de juiste uitvoerend medewerkers en ook nog eens met veel te weinig geld. In Midden-Groningen spraken we af dat er geen enkel kind tussen wal en schip mag vallen en gaven we de onervaren medewerkers carte blanche om alle hulp in te zetten die ze wenselijk vinden. Het gevolg was veel onzekerheid bij die medewerkers en snel oplopende tekorten.
De situatie is nu heel anders. We hebben helder uitgesproken welke richting we op willen en noemen dat: ‘versterken van de sociale veerkracht’. Het komt erop neer dat de ondersteuning die we bieden de afhankelijkheid van hulpverlening moet terugdringen en de netwerken rond de hulpvrager moet versterken. Niet omdat dat goedkoper is, maar omdat het beter is. ‘Een meewerkend netwerk is effectiever dan een briljante hulpverlener’, om met de woorden van publicisten Pieter Hilhorst en Jos van der Lans te spreken.
Concreet betekent het dat we fors investeren om te zorgen dat we er op tijd bij zijn, bijvoorbeeld met laagdrempelige ondersteuning. We hebben afspraken met verloskundigen, kraamhulpen en GGD dat zij hun zorgen over aanstaande of net nieuwe moeders melden. We hebben bij bijna alle huisartsenpraktijken een jeugdondersteuner op onze kosten, werken met de JIM-aanpak, waarbij een jongere zijn eigen mentor kiest. Daarnaast werken we met ‘Buurtgezinnen’ die af en toe vrijwillig bijspringen en we hebben de ouderwetse gespecialiseerde gezinsverzorgster weer teruggehaald, nu onder de nieuwe naam ‘gezinsondersteuner’. Die levert praktische ondersteuning op de momenten waarop het nodig is en brengt zodoende rust, reinheid en regelmaat in gezinnen met veel problemen.
We halen de contacten met de scholen aan en hebben heel fors geïnvesteerd in uitbreiding van het jongerenwerk. Ook subsidiëren we een ‘alternatieve’ stichting die in onze grootste aandachtswijk heel laagdrempelig en zonder indicatie ouders en jongeren begeleidt. Tot slot trainen we medewerkers van onze sociale teams om breed te kijken en ook aandacht te hebben voor bijvoorbeeld schulden, armoede en eenzaamheid.
Zijn we er daarmee? Nee. Als ik naar mijn gemeente kijk, zie ik dat er nog veel te verbeteren valt in de samenwerking met het onderwijs, dat we nog steeds belemmerende schotten hebben tussen de WMO, de Jeugdwet en de Participatiewet, dat onze sociale teams ondanks alle goede bedoelingen nog te veel zorg-indicatieteams zijn en dat we nog geen oplossing hebben voor het verloop onder de medewerkers.
Beperkte sturingsmogelijkheden voor gemeenten
Voor het antwoord op de vraag hoe de jeugdhulp beter kan, is het belangrijk te beseffen dat de gemeenten er weliswaar in naam de regie over hebben, maar nog niet de helft van alle indicaties voor zorgtrajecten afgeven en op allerlei manieren afhankelijk zijn van anderen. Huisartsen, leerkrachten, jeugdbeschermers, zorgaanbieders: allemaal zijn ze medeverantwoordelijk voor de hulp aan kinderen die het op eigen kracht niet redden; allemaal moeten ze kritisch naar hun rol kijken.
En nog een stap verder: het is belangrijk dat we als samenleving accepteren dat niet ieder kind perfect is en dat we ermee stoppen ‘moeilijk gedrag’ als een medisch probleem te zien. Bij het Centrum voor Jeugd en Gezin in het Groningse villadorp Haren kwamen daags na de bekendmaking van de Citoscores volgens de coördinator ‘stapels telefoontjes’ binnen van ouders die een IQ- of dyslexietest wilden voor hun kinderen. In een langjarig Canadees onderzoek werden 900.000 kinderen gevolgd. Daaruit bleek dat de jongste kinderen in de klas 30 procent (jongens) en 70 procent (meisjes) vaker de diagnose ADHD kregen dan de oudste kinderen. Ook werden ze anders behandeld: bij het voorschrijven van ADHD-medicatie waren de verschillen nog duidelijk groter. In Nederland zal de situatie niet anders zijn: speels gedrag dat op grote schaal gediagnosticeerd wordt als medisch probleem dat behandeld moet worden…
Voor echte verbetering van de jeugdhulp is dus veel meer nodig dan wat de gemeenten kunnen doen. Bij de omslag in Midden-Groningen naar sociale veerkracht worden we geadviseerd door onderzoeker Gert Schout. Hij kan het mooi zeggen: ‘We hebben met zijn allen een stelsel geschapen van individualisering, prestatiedruk, medicalisering, vermarkting, overregulatie en risicomijding. Iedereen speelt er een rol in, iedereen moet veranderen. De ambtenaren, de hulpverlening, de burgers.