Voedsel, vrijhandel en macht: hoe ons voedselsysteem honger in stand houdt

Op de open wereldmarkt eten westerse voedselimperia de rest van de wereld op. De markt lijkt vrij, maar bevoordeelt die spelers die zelf de regels ervan ontwerpen. De oplossing voor honger in de wereld ligt niet in nog meer productie, maar in andere machtsverhoudingen.

‘Schiet ze neer! Torpedeer hun scheepjes naar de bodem van de zee!’ Rita Verdonk wist de oplossing wel, in 2009, toen piraten voor de kust van Somalië regelmatig Nederlandse vrachtschepen kaapten. Tien jaar later blijft het probleem actueel. CDA en VVD kregen vorige maand een wet aangenomen die het inhuren van private beveiliging op deze schepen mogelijk maakt. Rederijen lobbyden al jaren voor de regeling, schrijft De Telegraaf, omdat zij in vergelijking met andere Europese landen, ‘op achterstand worden gezet’.

De vijand? Werkloze vissers. Dat zijn de piraten namelijk meestal. Er zit steeds minder vis in zee, zeggen bewoners van de Somalische kust in de Correspondent.  Bovendien zijn de zeeën vervuild geraakt met kernafval en kwik. De oorzaak? Enorme vistrawlers uit Rusland, Europa en Azië, dieper de oceaan in. In één middag vangen die wat een traditionele Afrikaanse kano in 56 jaar vangt.

‘Ik mis de tijden van de burgeroorlog’, zegt een visser in Sierra Leone. ‘Toen vluchtten de buitenlandse vloten weg van hier en hadden we veel vis.’

In buurland Ethiopië plunderde de bevolking de afgelopen jaren regelmatig buitenlandse landbouwbedrijven, waaronder Nederlandse. Een ‘intern conflict’, zei minister Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die Ethiopië opriep de bedrijven te beschermen.

Maar een Somalische boer denkt daar anders over. Hij zegt in een uitzending van Zembla: ‘Als je het mij vraagt, dan komen de problemen door de landonteigening.’ Deze boer spreekt uit ervaring. Ooit had hij zelf een stukje land, vertelt hij, tot hij ervan verwijderd werd. Op diezelfde grond staat nu een westers landbouwbedrijf. Hij werkt er als beveiliger, voor één euro per dag.

Veel te weinig om van te leven, blijkt uit de uitzending, over de Nederlandse bloemenkweker Sher. Ook die betaalt de tienduizend werknemers één euro per dag. Verder betaalt het bedrijf amper belasting en trekt het tweeduizend olympische zwembaden water per jaar uit een lokaal meer. Eén bloem van Sher gebruikt meer water om te groeien – 7 liter – dan een inwoner van Noord-Ethiopië per week krijgt. Nog geen jaar na de uitzending werd Ethiopië voor de zoveelste keer wereldnieuws vanwege droogte, honger, vluchtelingenstromen en sterfte.

Het kan allemaal. Sterker nog, de 130 Nederlandse bedrijven in Ethiopië krijgen subsidie van Ontwikkelingssamenwerking vanwege ‘hulp via handel’. Ook Heineken krijgt een miljoen subsidie voor bedrijfsactiviteiten in Afrika. Nog even buiten de vraag of bierconsumptie stimuleren in arme landen bijdraagt aan ontwikkeling, is Charlene de Carvalho-Heineken, bestuurder en grootaandeelhouder van het bedrijf, met een vermogen van 12,5 miljard euro de rijkste Nederlander.

Vraag en behoefte

Hoe kan het dat er structureel één miljard mensen honger heeft en we elke dag het eten voor drie miljard mensen weggooien? Dat we genoeg voedsel produceren voor anderhalf keer de wereldbevolking, en dat toch meer dan de helft van de mensen te weinig of te eenzijdig te eten heeft?

Geld is er genoeg. In de voedselindustrie gaat jaarlijks zo’n 6 triljoen dollar om: zes keer een miljoen keer een miljoen. Honger en voedseloverschotten bestaan al een halve eeuw naast elkaar. Als de mensheid voeden het doel was, had dit systeem dat doel allang bereikt. Blijkbaar gaat het dus ergens anders om.

‘We vergeten weleens dat we in een kapitalistisch voedselsysteem leven’, zegt Eric Holt-Giménez, politiek econoom en directeur van de denktank Food First. ‘Om ons voedselsysteem te begrijpen, moeten we kapitalisme begrijpen.’

Hier begint het. Maximalisatie van productie, marktaandeel en winst zijn de intrinsieke drijfveren van de spelers. Als er vraag is op een vrije markt, moet in theorie het aanbod dus vanzelf komen. Maar pas dit toe op voedsel, en we halen vraag en behoefte door elkaar. Er is een enorme vraag waar geen behoefte is, en nog veel meer behoefte onder mensen van wie de vraag niet om te zetten is in een rendabel verdienmodel. Als gevolg zal het verdienmodel voorzien in de vraag, niet in de behoefte.

Vis en bloemen voor Europa, noodhulp en private beveiligers voor Ethiopië en Somalië. Dit voedselsysteem is niet de oplossing voor honger, zegt Holt-Giménez. Het is er de oorzaak van.

Voedselregimes

Sommige dingen lijken zo vanzelfsprekend dat je ze moet benoemen om ze te zien. De Franse filosoof Foucault gebruikt hiervoor het begrip waarheidsregime: een overtuiging die door alle instituties en individuen in een bepaalde context zo is geïnternaliseerd, dat het bestaan ervan niet eens wordt opgemerkt. Macht is het meest effectief als die is verhuld.

Trek dit door naar de politieke economie van voedsel, en je hebt het begrip voedselregime. Harriet Friedmann introduceert het begrip in de jaren tachtig, als ‘alle regels en instituties die de productie en de consumptie van voedsel bepalen’. Het systeem lijkt logisch, is haar punt. Maar als je er beter naar kijkt, zie je dat het een vorm van macht is, vol inconsequenties en tegenstrijdigheden maar voordelig voor de spelers die het zelf vormgegeven hebben.

In Friedmanns werk komt het Eerste Voedselregime op met de industrialisatie van Europa en, iets later, de Verenigde Staten. De continenten kunnen zich ontwikkelen via goedkope voedselimport uit de rest van de wereld. Na de Tweede Wereldoorlog komt daar een tegenstroom bij. In dit Tweede Voedselregime produceren Europa en de Verenigde Staten volop overschotten, waarvoor ze een bestemming zoeken op de wereldmarkt. En daarom vinden ze de Derde Wereld uit.

Dat zegt de Colombiaanse antropoloog Arturo Escobar. In zijn argumentatie is de Derde Wereld een westers construct van duistere, irrationele en hulpbehoevende continenten, dat Europa en de Verenigde Staten een vrijbrief geeft om er nieuwe markten te openen en de Sovjet-Unie de pas af te snijden. Maar we hebben hier met autonome, zelfvoorzienende culturen te maken, zegt Escobar. Die worden nu juist om zeep geholpen.

De gevolgen waren desastreus, betoogt Escobar. De Groene Revolutie moest de landbouw moderniseren, maar concentreerde het land bij een paar kapitaalkrachtige boeren en duwde de rest de jungle in. De export van enorme voedseloverschotten voor veel te lage prijzen hielp autonome voedselstructuren volledig om zeep. Open grenzen voor kapitaal zetten aan tot export van grondstoffen en import van dure eindproducten, waardoor er in de landen zelf geen industrie op gang te krijgen was.

En dat allemaal onder de vlag van ontwikkeling.

In 1970 produceerden Afrika, Azië en Latijns-Amerika een voedseloverschot van één miljard dollar. Nu importeren de continenten voor elf miljard dollar aan voedsel, en is het aantal inwoners met honger er hoger dan ooit. Ondanks dat is de voedselproductie er gestegen, ook gemeten per hoofd van de bevolking.

In 1994 kwam, vanuit de Wereld Handelsorganisatie WTO, voedsel ook nog in de vrijhandelsakkoorden terecht. Natiestaten hebben daardoor geen middelen meer om de eigen boeren te beschermen tegen goedkope import, want dat verstoort de open wereldmarkt.

Sindsdien hebben alleen al in India 200.000 kleine boeren zelfmoord gepleegd, tot wanhoop gedreven door westerse voedselgiganten die onder de marktprijs produceren, grond opkopen en zaden patenteren, en de overheid verbieden een muur op te werpen. Boerenorganisaties uit India gaan nu bijvoorbeeld tekeer tegen Friesland Campina, die zich tegen dumpprijzen op de markt aan het invechten is. ‘Heel Azië drinkt straks melk van Friesland Campina’, kopte het Financieele Dagblad in 2015. Maar van lokale boeren zal die niet komen.

Er klopt iets niet aan de vrije markt, zegt Philip McMichael, een collega van Friedmann. Op papier is het systeem duidelijk. Boeren over de hele wereld concurreren tegen elkaar, en wie het beste product het goedkoopste maakt, mag dat leveren zolang er vraag is, op de hele wereldmarkt. Elke boer, elke regio, zal zich dus toeleggen op het product dat die daar het meest concurrerend kan leveren.

Maar een koe in de Europese Unie krijgt 2,70 euro landbouwsubsidie per dag. Dat is drie keer zoveel als een gemiddelde boer in India per dag verdient. De Europese Unie geeft dit rechtstreeks aan de boeren, als inkomenssteun, waardoor het niet in strijd is met WTO-regels. De onderbouwing is dat de Europese boeren anders failliet gaan. Maar is dat niet precies het effect dat de Europese landbouwsubsidies – 50 miljard per jaar – nu overal ter wereld op andere boeren hebben?

Wereldwijde herschikking

Zo herschikt de open wereldmarkt voor voedsel overal vraag, aanbod, productie en migratiestromen. In 1994 sloten Mexico, Canada en de Verenigde Staten het vrijhandelsverdrag NAFTA. Meteen daarna werd Mexico overspoeld door goedkope, gesubsidieerde mais uit de Verenigde Staten. Miljoenen Mexicaanse plattelandsfamilies gingen failliet.

Maar aan de noordgrens was werk. Na hetzelfde vrijhandelsverdrag verrezen daar steeds meer enorme fabrieken waar schoenen, kleding en elektronica voor Amerikaanse discounters tegen dumpprijzen gemaakt worden, vanwege de lagere loonkosten in Mexico. Omdat deze maquiladoras een belabberde naam hebben – de grensstad Ciudad Juárez was jarenlang de stad met de meeste verkrachtingen ter wereld en staat internationaal bekend om de vele onopgehelderde moorden op vrouwen – trokken nog eens een miljoen voormalige maisboeren de grens over om in de VS werk te zoeken.

De Mexicanen pakken onze banen af, zegt Trump nu, die van het vrijhandelsverdrag af wil. Maar de Mexicanen doen precies wat de marktideologen voorschrijven: op de wereldmarkt een competitief voordeel zoeken. Als de Verenigde Staten dankzij subsidie voor beide landen de goedkoopste mais levert, dan levert Mexico de goedkoopste arbeid.

De Andeslanden Colombia, Bolivia en Peru maakten al helemaal een bijzondere draai. Ook hier gingen in de jaren tachtig de grenzen open en de boeren failliet. Kort daarna schoot de productie van cocaïne omhoog. De boeren hadden hun plek gevonden op de wereldmarkt, waar de vraag naar cocaïne niet bij te benen was, en de Andes de enige regio ter wereld was waar de cocaplant groeide.

Sindsdien geven de Verenigde Staten miljarden dollars uit om landbouwgif over buitenlandse cocavelden uit te strooien, die ze door het openen van de grenzen voor hun eigen landbouwoverschotten mede zelf veroorzaakt hebben.

Macht is ook het kunnen bepalen wat wel of niet legaal is. Dus wel vrij verkeer van goederen en kapitaal, niet dat van personen. Wel export van wapens – 100 miljard dollar per jaar, waarvan 30 procent van de Verenigde Staten – geen export van drugs. Of in het Europese voorbeeld: wel rozen en vis uit Afrika, niet de bootvluchtelingen. En al helemaal geen piraten.

Botsende structuren

In het Derde Voedselregime, dat volgens Friedmann en McMichael begint in de jaren negentig, zijn niet landen de hoofdrolspelers, maar bedrijven. Niet waar een product groeit doet ertoe, maar van wie de grond is. De grootste exporteur van soja uit Brazilië is Cargill, een familiebedrijf uit de Verenigde Staten.

Wie bepaalt wat we eten? Twee structuren van productie botsen voortdurend, op talloze frontlinies ter wereld. De eerste structuur is agro-industrieel: die van private bedrijven, technologie, kapitaal, schaalgrootte, maximale productie en een open wereldmarkt. Deze structuur kan ook verantwoord en duurzaam leveren, als de markt daarom vraagt. Green capitalism, noemt McMichael dit: door aan de groene wensen te beantwoorden, blijft de machtsstructuur achter ons voedsel dezelfde.

De tweede structuur is agro-ecologisch. Eigenaarschap concentreert zich niet, maar is versnipperd over talloze kleine boeren die vooral produceren voor hun directe omgeving. Boeren kunnen bestaan zonder hulp van buiten, en overleven daarmee onafhankelijk van technologie en kapitaal. Dat maakt het systeem moeilijk centraal stuurbaar, maar daarmee ook minder vatbaar voor stroomstoringen, valutaschommelingen en plantenziektes, die vooral industriële monoculturen platleggen.

De voedsellobby zet dit model systematisch weg als achterhaald, onproductief, kwetsbaar en niet in staat de wereld te voeden, zegt de ETC Group, een wereldwijde denktank over land, ecologie en voedselproductie. De waarheid is dat de agro-ecologie de wereld nu al voedt. Wereldwijd verbouwen 2,5 miljard kleine boeren het eten voor driekwart van de wereldbevolking. Dat doen ze op een kwart van het wereldwijde landbouwareaal, met twintig procent van het water, en vrijwel zonder fossiele brandstoffen.

De agro-industrie verbouwt het eten voor een kwart van de wereldbevolking. Dat doet ze met driekwart van het wereldwijde landbouwareaal en tachtig procent van het water. Praktisch alle uitstoot van broeikasgassen in de landbouw – 20 procent van de totale wereldwijde uitstoot – komt van de agro-industrie. Driekwart van de voedselproductie van dit model wordt aan dieren gevoerd of weggegooid. Daarmee lijkt juist het agro-industriële model niet in staat om duurzaam de wereld te voeden. Dat zeggen niet alleen de agro-ecologen, dat zegt ook de Wereldbank.

Voedselzekerheid is niet de inzet, zegt La Vía Campesina, een koepel met ruim 200 miljoen aangesloten boeren in 180 landen. Voedselconcerns zullen daar een privaat verdienmodel van maken. Het sleutelwoord is voedselsoevereiniteit: het zelfbeschikkingsrecht van gemeenschappen om te bepalen wat men eet, wie dat maakt, hoe dat gemaakt wordt, en welke plek voedsel in een cultuur heeft.

Ontneem een boer een koe, zeggen de beleidsplannen van de voedselgiganten, en je kunt hem melk verkopen. Maar vier voedselconcerns hebben nu al het grootste deel van de wereldvoedselmarkt. Misschien is het beter als de boer die koe zelf houdt.