Stijgingen lokale lasten komen hardst aan bij lage inkomens
Eind november sprak de Tweede Kamer opnieuw over de lokale lasten. Die dreigen opnieuw te stijgen nu er weer 230 miljoen gekort wordt op het Gemeentefonds, terwijl de gemeenten de korting van 350 miljoen van vorig jaar nog aan "het aflossen" zijn. De kabinetsnota "Lokale Lastendruk" biedt geen enkel soelaas.
Gezien de commotie de laatste jaren mogen we onderhand een visie verwachten van het paarse kabinet op de problematiek rondom de gemeentelijke lasten. Maar in de Nota "Lokale Lastendruk" worden effectieve maatregelen gemist. Veel voorkomende woorden in het 10 punten-plan van de nota zijn: monitoring, in beeld brengen, inventariseren en bekijken. Dat is zoiets als "brand" schreeuwen en wijzen op de thermometer hoe heet het wel is - zonder de blusslang erbij te houden en het vuur te doven.
En dat terwijl de tijd voor maatregelen meer dan rijp is: Ten opzichte van begin jaren tachtig betaalde een gemiddeld huishouden in 1994 zo'n 140 procent méér heffingen. Vertaald in guldens was dit begin jaren tachtig nog 405 gulden en in 1994 al 970 gulden. De plaatselijke verschillen zijn enorm. Dit jaar betaalt een standaard-huishouden in Putten 452 gulden maar in de vier duurste gemeenten van Nederland, Hilversum Den Haag, Naaldwijk en Lelystad betaalt datzelfde gezin meer dan het dubbele.
Regelmatig wordt opgevoerd dat de koopkracht-effecten van de gemeentelijke lastenstijging "wel meevallen". Onzin. Voor bepaalde groepen zijn de gemeentelijke lasten wel degelijk een regelrechte aanslag op het besteedbaar inkomen. Gemeentelijke lasten zijn immers niet progressief (dus inkomensafhankelijk) en stijgingen komen daarom per definitie het hardst aan bij de laagste inkomens. Daarboven komt nog dat juist deze inkomensgroepen het meest achtergebleven zijn in inkomensontwikkeling. De afgelopen 15 jaar zijn mensen met een minimuminkomen er ten opzichte van modaal ruim 20 procent op achteruit gegaan. Van de huishoudens op of onder het wettelijk minimumloon gaat gemiddeld zo'n 6 procent van het besteedbaar inkomen op aan lokale lasten. Wederom gemiddeld in Nederland - dus in sommige gemeenten nog veel meer. Een voorbeeld: een huishouden in Den Haag met nu een netto-inkomen van 1700 gulden betaalde in 1992 62 gulden per maand (=4 procent netto maandinkomen) aan lokale lasten. Dit jaar is dat opgelopen tot 115 gulden per maand (=7 procent netto inkomen).
Toch wil het kabinet niet ingrijpen. Op voorstellen van de SP om bijvoorbeeld weer maxima in de gemeentelijke belastingheffing in te voeren wordt steevast tegen geworpen dat dit de autonomie van de gemeenten aantast. Hoezo keuzevrijheid? Het is juist het rijksbeleid dat de belangrijkste veroorzaker is van de stijgingen van de lokale lasten door via gemeentelijke milieuheffingen de burgers grotendeels de kosten te laten betalen van het Nationaal Milieubeleidsplan, door kortingen op het Gemeentefonds en door de decentralisatiekortingen. Tussen 1993 en 1995 is er 3 miljard gekort op de uitkeringen op het Gemeente- en Provinciefonds. In diezelfde periode hebben gemeenten en provincies deze rijkskorting voor 49 procent gecompenseerd door eigen inkomsten - dus verhaald op hun inwoners via belastingen en heffingen.
Om binnen het huidige systeem van gemeentelijke heffingen de zaak nog enigszins onder controle te krijgen moeten de volgende maatregelen genomen worden: 1. De gemeenten moeten meer financiële armslag krijgen; 2. Financiële gevolgen van landelijke milieumaatregelen en regels, waarop gemeenten geen invloed hebben, moeten voortaan door het Rijk betaald worden; 3. Er moeten maxima komen in de gemeentelijke belastingheffing.
Beter nog is het hele systeem van gemeentelijke lasten ter discussie te stellen. Het feit dat zij niet progressief zijn zal er ten aller tijde toe leiden dat de zwakste schouders de zwaarste lasten blijven dragen. En dat blijft als zodanig onaanvaardbaar. De SP kiest daarom op termijn voor afschaffing van de oneerlijke warwinkel huidige gemeentelijke lasten en vóór inpassing in de landelijke inkomstenbelasting.