opinie
Geert Reuten:

Kabinet houdt hogere inkomens uit de wind

De laagste inkomens worden procentueel gespaard, maar niet ten koste van de hoogste. Huishoudens met een middeninkomen betalen de rekening voor het oplossen van de crisisproblemen.

De VVD stapte ruim een jaar geleden de kabinetscoalitie in met als doel via bezuinigingen de omvang van de overheid structureel terug te dringen. Dat stond haaks op verkiezingsuitspraken van coalitiepartner PvdA. Maar de sociaaldemocraten waren bereid deze prijs te betalen in ruil voor geringere inkomensverschillen.

Belangrijk instrument daarvoor had de inkomensafhankelijke ziektekostenpremie moeten zijn. Als gevolg van de opstand bij de VVD-achterban strandde dit instrument in november 2012 echter; via een motie van de Tweede Kamerfractieleiders Halbe Zijlstra en Diederik Samsom werd het regeerakkoord op dit punt herzien. Wederom zonder het heilige 52%-tarief te verhogen. Geringere inkomensverschillen zouden nu in de periode tussen 2014 en 2017 moeten worden bereikt via aanpassing van belastingkortingen en toeslagen. In de onlangs aangenomen begroting 2014 zijn deze maatregelen uitgewerkt.

Heeft de PvdA gekregen waarop de partij aanspraak maakte? Kabinetsmaatregelen worden gebruikelijk voorzien van een scala aan ‘koopkrachtplaatjes’ voor standaardhuishoudens. Die zijn weliswaar relevant maar geven geen duidelijk zicht op de totale inkomensverdeling. Daarom heb ik het Ministerie van Financiën om verschillende berekeningen gevraagd.

Ten eerste het effect van de begroting 2014 op het besteedbaar inkomen van huishoudens van 2014 tot en met 2017 in vergelijking met 2013. De gemiddelde nominale toename van het besteedbaar inkomen voor alle huishoudens samen blijkt geraamd op 7,2%. Dat wil zeggen voor die vier jaar samen en wel inclusief inflatie – bij een inflatie van 1,8% op jaarbasis zou dit over de periode van vier jaar uitkomen op een reële toename van 0%. Dit was bekend en niet opzienbarend.

Met het oog op de totale inkomensverdeling vroeg ik ook de huishoudens in te delen in vier gelijke groepen, oplopend van laag inkomen (eerste kwartiel) tot hoog inkomen (vierde kwartiel), en voor ieder van deze groepen het gemiddelde effect van de kabinetsmaatregelen te becijferen. In 2013 bedraagt het middelste besteedbaar inkomen van huishoudens – de grens tussen het tweede en derde kwartiel – €24.500 per jaar (bruto €35.500). De gemiddelde toename van het nominaal besteedbaar inkomen tot 2017 voor deze vier groepen van ieder 1,9 miljoen huishoudens blijkt geraamd op achtereenvolgens 8,0%, 5,9%, 6,4% en 7,9%. Absoluut is de nominale toename achtereenvolgens gemiddeld €1000, €1200, €1900 en €4400. Het verschil tussen de lage inkomens en de middengroepen wordt dus kleiner. Maar dat tussen de middengroepen en de hoge inkomens neemt juist toe.

In de herziening van het regeerakkoord door de motie van Zijlstra en Samsom heette het nog dat “gezien de financiële opgave waar Nederland voor staat, de grootste bijdrage om de pijn van de noodzakelijke bezuinigingen om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen, het beste gedragen kan worden door de hoogste inkomens.” Het kabinet zelf schreef onlangs aan de Eerste Kamer dat het devies van hogere inkomens een extra bijdrage te vragen een “pijler” in het inkomensbeleid is.

De maatregelen van het kabinet duiden daar echter niet op. De laagste inkomens worden procentueel gespaard, maar niet ten koste van de hoogste inkomens doch ten koste van de middeninkomens. Het kabinet verkleint de inkomensverschillen niet. En laat de huishoudens met een middeninkomen (bruto €27.000 tot €59.000) daarvoor opdraaien.

Betrokken SP'ers