Een links pleidooi voor elites
Dat we in een meritocratie zouden leven, waar talenten bepalend zijn, is een sprookje. De macht wordt uitgeoefend door een bestuurlijke mono-elite met een eenzijdig waardensysteem. Een links pleidooi voor multi-elites.
Links en de elite hebben van oudsher een moeizame relatie. Een linkse waarde als de gelijkwaardigheid van mensen staat lijnrecht tegenover het bestaan van een ‘hogere’ klasse. Karl Marx legde ons uit dat de heersende klasse de arbeider uitbuit. Of, nog erger, ze begint oorlogen om deze situatie in stand te houden. Aan de andere kant, veel linkse bewegingen kenmerken zich eveneens door een ‘voorhoede’; eigenlijk een linkse elite die zich macht toe-eigent om de goede zaak van emancipatie van de arbeider ter hand te nemen. Of denk aan linkse politieke partijen die met democratisch centralisme hun organisatievermogen versterken. En wat te denken van de Sovjet-Unie als voorbeeld van hoe een tijdelijk bedoelde elite snel kan verworden tot een onderdrukkende, zichzelf verrijkende en gevestigde elite. Redenen voor trotskisten en anarchisten om elke bureaucratisering af te wijzen, zodat zich geen elite kan vormen. Redenen voor andere linkse bewegingen om zich toch vooral zo democratisch mogelijk te organiseren. Kortom, links lijkt een haat-liefdeverhouding met de elite te hebben, waarbij de balans vooral doorslaat naar haat.
Tegelijk kan niemand, dus ook links niet, eromheen dat enige mate van elitevorming onvermijdelijk is en zelfs wenselijk kan zijn. De vraag die voorligt is: onder welke voorwaarden is elitevorming acceptabel vanuit links perspectief?
Zonder macht geen elite Vaak wordt beweerd – ook in deze bundel – dat er vele elites zijn: een intellectuele, een literaire, een politieke, een televisie-elite, en nog veel meer. Daar is geen twijfel over mogelijk als je de statistische benadering hanteert: van elke groep zijn er een paar het best of het meest in het oog springend. Maar zonder macht worden die besten volgens mij niet tot een elite gerekend; de tien beste huishoudelijke medewerkers zijn geen elite. De intellectuele elite zou geen elite genoemd worden als zij geen invloed had op politieke besluitvorming via adviescommissies, en geen macht had over de mogelijkheden van anderen om (betaald) onderzoek te doen. Elites hebben macht, maar wat verstaan we daaronder?
In de inleiding van The Power Elite beschrijft C. Wright Mills het verschil tussen gewone mensen en de elite: ‘De macht van mensen is beperkt tot hun alledaagse wereld, en zelfs in deze omgeving van baan, familie en buurt worden zij bepaald door krachten die ze begrijpen noch beheersen. (…) Maar niet alle mensen zijn in dit opzicht gewoon. (…) Zij worden niet bepaald door hun baan; ze creëren banen voor duizenden anderen en breken ze af.’ (Wright Mills, 1971, eigen vertaling) Macht is hier de mogelijkheid om levensomstandigheden naar je hand te zetten. Die van jezelf en die van anderen. In het klassieke linkse perspectief ging het bij macht al gauw over de bezittende klasse. Maar het idee dat wie de productiemiddelen in eigendom heeft, ze ook beheerst, is met de komst van aandeelhouders achterhaald. Velen die ook door Marx tot de werkende klasse gerekend zouden worden zijn nu feitelijk mede-eigenaar van bedrijven en daarmee van productiemiddelen. Is het niet direct, omdat ze zelf ‘beleggen’, dan toch indirect via hun pensioenfonds of beleggingshypotheek. Als eigendom gelijkstaat aan macht, dan zou op basis van deze ontwikkeling macht net zo versnipperd moeten zijn: vele onderzoeken tonen echter aan dat het tegendeel het geval lijkt te zijn. De macht verbonden aan aandelenbezit wordt voornamelijk uitgeoefend door de beheerders, oftewel door de top van banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Aan de andere kant: er hoeft geen twijfel over te bestaan dat wie veel bezit ook gemakkelijk macht verwerft – met een dure advocaat, wat strategische donaties aan politieke partijen, het betalen van een bijzondere leerstoel aan de universiteit en een gesponsord concert in het Concertgebouw (volgens Dekker en Van Raaij (2006) de ‘huiskamer van de elite’) openen zich heel wat deuren. En andersom: wie veel macht heeft, eigent zich gemakkelijk bezit toe (de zogeheten ‘topinkomens’). Kortom, de bezittende klasse valt niet samen met de machtselite, maar de kans is te verwaarlozen dat u onder de klanten van de schuldhulpverlening iemand mét macht, en onder de allerrijksten iemand zónder macht vindt.
Zonder elite geen macht Volgens de Italiaanse politicoloog Gaetano Mosca bestaan (politieke) elites omdat zij organisationele voordelen hebben. Als de massa niet goed genoeg georganiseerd is om slagvaardig haar belang te vertegenwoordigen, dan is het maar goed dat er een voorhoede is, die die slagvaardigheid wel heeft. Die gedachte zien we niet alleen terug bij conservatieve denkers als Mosca. Linkse denkers die vonden dat het proletariaat voor zichzelf moest opkomen, zagen zich geconfronteerd met een proletariaat dat eerst nog maar eens overtuigd moest worden van het feit dat dat een goed idee was – in termen van toen: hen moest klassebewustzijn worden bijgebracht. Een avant-garde, een partij die vooropliep, was nodig om dat te bewerkstelligen.
Dit idee wordt wel aan Lenin toegeschreven, maar is al ouder. Het ligt ten grondslag aan de oprichting van heel wat sociaaldemocratische partijen. Ook ‘De Partij’ in de Sovjet-Unie liet zien dat al te veel bureaucratisch centralisme gemakkelijk tot een nieuwe onderdrukkende elite kan leiden. Anarchisten zagen hierin nogmaals een bewijs van hun stelling dat élke vorm van autoritaire organisatie tot onderdrukking leidt. Een bekende anarchist – of voor de liefhebbers: een anarcho-syndicalist – was de Duitse socioloog Robert Michels. Op basis van zijn ervaringen met onder andere de Duitse Sociaal Democratische Partij ving hij de anarchistische kritiek in de ‘IJzeren Wet van de Oligarchie’: ‘Het is een onveranderlijke sociale wet, dat in elk door arbeidsverdeling ontstaan orgaan van een grotere organisatie, zodra het zich geconsolideerd heeft, een eigen belang, een belang in zichzelf en voor zichzelf, ontstaat.’ (Michels, 1969, p.170)
Dat eigen belang komt niet overeen met het oorspronkelijke doel van de organisatie, een siuatie waarvoor later de term doelverschuiving is bedacht. De psychologie van de leiders-in-wording (bijvoorbeeld natuurlijke heerszucht), de organisatorische noodzakelijkheden (bijvoorbeeld specialisatie en routine) en de psychologie van de massa (bijvoorbeeld incompetentie en dankbaarheid) werken samen toe naar een onvermijdelijke oligarchie. Een bruikbare definitie van oligarchie is: een concentratie van illegitieme macht in handen van een ingegraven minderheid (Leach, 2005). De meeste successen van links zijn ondenkbaar zonder goedgeorganiseerde partijen, vakbonden en acties; inclusief centraal geleide organisaties, leiders en volgers. Mosca’s organisationele voordelen van een elite gelden ook voor links. Een voor links acceptabele elite zal zich moeten kenmerken door concentratie van macht, maar niet van illegitieme macht. Macht in handen van een minderheid kan democratisch zijn, mits die minderheid niet ingegraven is. Er wordt vaak beweerd dat de huidige elite daaraan voldoet, dat zij niet oligarchisch is. Nederland is immers een meritocratie: toetreding vindt plaats op basis van wat iemand presteert. Niet afkomst, maar merites bepalen of je macht hebt – zodat de elite ingegraven noch illegitiem is.
Er was eens… de meritocratie In De Staat beschrijft Plato zijn ideale, rechtvaardige staat. Het is een staat waarin iedereen op basis van zijn kenmerken wordt ingedeeld en doet waar hij of zij goed in is. Een van de taken, leidinggeven, wordt voorbehouden aan het type mensen met een ‘gouden’ karakter; het soort mensen dat geneigd is vooruit te denken, en sober en scherpzinnig is. Het is de ultieme meritocratie, want volgens Plato kunnen uit alle ouders gouden kinderen geboren worden. En andersom: een uitgebreid opleidings- en selectiesysteem voorkomt dat zilveren of zelfs koper-met-ijzeren kinderen tot de kaste van leiders toetreden (Plato, 1994).
Plato’s ideeën leggen wel meteen een probleem bloot van de meritocratie: niet toevallig vond de filosoof Plato dat juist filosofische merites toegang geven tot macht. Vergelijkbaar met het idee dat in de jaren negentig heeft postgevat onder bestuurlijk Nederland dat juist managers geschikt zouden zijn om de ‘bv Nederland’ te leiden. We moeten ons blijven afvragen wie bepaalt welke merites macht verdienen, en wat dus een rechtvaardige meritocratie is.
In Nederland leven we in zo’n rechtvaardige meritocratie. Iedereen kan studeren als hij maar slim genoeg is en de tijd is al lang voorbij dat de top van grote bedrijven voornamelijk bevolkt werd door baronnen, markiezen of op zijn minst jonkheren. En kijk naar Joop van den Ende, die het van timmerman/clown tot internationale televisie- en theatermagnaat heeft geschopt. We leven in een meritocratie en in een meritocratie is de elite open; je moet je plaats verdienen. De mensen aan de top verdienen dus ook hun macht en aanzien. En ze leefden nog lang en gelukkig… Want, dit alles is een sprookje. Of zoals de Amerikaanse komiek George Carlin zegt: ‘The reason it’s called the American Dream is you have to be asleep to believe it.’ Iedereen wil zo graag dat het waar is – de elite omdat zij dan trots kan zijn op haar positie en de rest omdat die zo tenminste nog hoop heeft – dat het nodig is de feiten over onze meritocratie nog eens na te lopen.
Er is overweldigende ondersteuning van de stelling dat de meritocratie in Nederland een mythe is. Het is waar dat hoge posities meer en meer toekomen aan mensen met een hoge opleiding, (al zijn er uitzonderingen – een interessante vraag in dit kader is wat er met de steun voor overerving van regeringsmacht zou gebeuren als prins Willem-Alexander een beneden-gemiddelde vmbo-leerling was geweest). Gecombineerd met de principiële toegankelijkheid van alle niveaus van onderwijs heb je het argument rond dat Nederland een meritocratie is.
Maar schijn bedriegt. De sociale mobiliteit is klein – nu zelfs kleiner dan tien jaar geleden. Een maat voor sociale mobiliteit is de zogeheten ‘odds-ratio’, die de waarde 1 heeft als sociale afkomst geen invloed heeft op het bereiken van maatschappelijke posities, en bijvoorbeeld waarde 2 heeft als de ene groep een twee keer zo grote kans heeft een goede positie te verwerven als de andere groep. In de periode 1990-1993 was de odds-ratio tussen de middenklasse en de elite 2; in de periode 2000-2003 was die 2,9 (Giessen, 2006). Los van de vaststelling dat de ratio stijgt, is hier vooral van belang dat de ratio niet in de buurt van 1 ligt. Blijkbaar doet sociale afkomst er toe. Dat gegeven op zich toont aan dat de Nederlandse meritocratie een mythe is.
Er is nog één mogelijke redding voor de gelovers in de meritocratie: misschien zijn goede eigenschappen erfelijk. Behalve het politieke gevaar van biologisch determinisme, zijn er voldoende andere argumenten om ook deze verklaring te ontkrachten. Zo blijkt bijvoorbeeld dat opgroeien in een succesvolle netwerkomgeving zeer bevorderlijk is voor het vinden van een baan met hoge status en dat – in tegenstelling tot wat men zou verwachten op basis van de erfelijkheidshypothese – toegang via kennissen een positiever effect heeft dan toegang via familieleden, behalve voor het eerste baantje (Moerbeek, 2001). Met andere woorden: het milieu waarin je opgroeit is relevanter dan wie binnen dat milieu nou precies je ouders zijn. Een stijging in tien jaar met vijftig procent van de odds-ratio strookt natuurlijk ook niet met de erfelijkheidshypothese.
Voor wie nóg denkt dat hoge opleidingen niet met je milieu te maken hebben, is het volgende onderzoeksresultaat interessant: ‘Ook als de kinderen zelf gelijk presteren op taal of rekenen, gaan kinderen van hoogopgeleide ouders tweemaal zo vaak naar het vwo als kinderen van laagopgeleide ouders.’ (scp 2005, p.57) Zitten ze eenmaal op de betere scholen, dan wordt het verschil alleen nog maar vergroot. De leerwinst is groter naarmate je op een hoger schooltype zit, meer dan je zou verwachten op basis van de individuele eigenschappen van de leerling: ‘Het onderwijs in landen zoals Duitsland, België en Nederland lijkt dus beter te zorgen voor de leerlingen van het gymnasium dan die van het vmbo.’ (Terwel, 2006, p.16) En niet alleen de verschillen in kennis en kunde worden groter. Ook belangrijke vaardigheden voor succesvol burgerschap worden ‘anders’ aangeleerd: ‘Terwijl leerlingen op lagere schooltypen vooral wordt geleerd om zich aan te passen en te gehoorzamen om zich in de samenleving staande te kunnen houden, worden leerlingen uit de hogere regionen van het onderwijs juist getraind in medezeggenschap en kritisch burgerschap (…) Op deze manier worden ongelijke kansen op maatschappelijke participatie versterkt.’ (De Winter, 2007, p.255) En daarmee is het nog niet afgelopen: volgens socioloog Wout Ultee kiezen universiteiten ervoor om de verschillen nóg verder uit te vergroten, door selectie aan de poort en hogere collegegelden. Ultee: ‘Of dat goed of slecht is, weet ik niet. Hangt ervan af tot welke groep je behoort.’ (Persbericht Radboud Universiteit Nijmegen, 7-11-06).
Het hangt ervan af tot welke groep je behoort. De meritocratie als rechtvaardiging van de elite, het argument dat de beste mensen op de beste plaatsen terechtkomen, verdient een plaats onder in de prullenbak. Niet alleen omdat het niet juist is; het is ook een schadelijke mythe. Een elite die gelooft dat zij het succes aan zichzelf te danken heeft, meet zich daarmee ook een ‘eigen schuld’-houding aan ten opzichte van de minder fortuinlijken. De mythe leidt er zo toe dat de elite zich onthecht van de samenleving en zich niet meer verantwoordelijk voelt, zoals de oude, adellijke elite dat tot op zekere hoogte nog wel deed (vgl. Lasch,1996). En de minder fortuinlijken van de samenleving laten zich door dezelfde mythe wijsmaken dat ze te lui, te dom of anderszins ongeschikt zijn. Zulke demoralisering is niet bevorderlijk voor opwaartse sociale mobiliteit. Willen we een meritocratie, dan moeten we vooral niet denken dat we die al hebben. Dit adagium kenmerkt links en is sterk verwant aan het verschil van mening met (liberaal)rechts over vrijheid: als we willen dat mensen in zoveel mogelijk vrijheid hun leven kunnen inrichten, dan moeten we vooral niet denken dat dat een vanzelfsprekendheid is.
Het is de mythe die schadelijk is, niet het principe. Als mensen macht verwerven vanwege hun relevante merites, dan is er geen probleem en is hun macht gelegitimeerd. Dan staan er nog drie belangrijke vragen open: wat zijn relevante merites, wie bepaalt dat en wat betekent dat voor mensen zonder die merites? Om met dat laatste te beginnen, het feit dat iemand ongetalenteerd is of niet in staat is veel bij te dragen, betekent nog niet dat deze persoon minder recht heeft op een fatsoenlijk bestaan en zeggenschap over zijn leven. Het linkse uitgangspunt dat mensen gelijkwaardig zijn is een noodzakelijke rem op een al te pure meritocratie. De andere twee vragen – wat zijn relevante merites en wie bepaalt dat – komen hierna aan de orde.
De waarden van de mono-elite Het probleem is natuurlijk niet dát er een elite is, maar dat het er maar één is. In Nederland voltrekt zich iets wat lijkt op wat James Burnham de managerial revolution noemde (Burnham,1972). We zagen al dat de elite niet per se de bezittende klasse is, maar zich vooral kenmerkt door macht. Het zijn de topmanagers en bestuurders van grote bedrijven, semi-overheidsbedrijven, ministeries en overheidsbedrijven die Dekker & Van Raaijs’ Volkskrant-elite bevolken. En ook al laten de auteurs de mensen met regeringsmacht buiten hun beschouwing, zowel oud-bewindslieden als toekomstige bewindslieden zijn in de top-200 ruimschoots terug te vinden.
De Nederlandse elite is de bestuurlijke elite. Zij zijn het, die ertoe besluiten inkomensverschillen te vergroten – of om deze denivellering niet tegen te houden. Zij zijn het die zonder met hun ogen te knipperen bedrijven ‘saneren’, oftewel kosten besparen door mensen te ontslaan en het bespaarde geld meteen uitgeven aan bonussen voor zichzelf. Het is deze groep die zich meer en meer afsluit van de rest van de samenleving en aristocratische trekjes begint te vertonen (Van Hezewijk, 2006). Het zijn de topmanagers en bestuurders die veruit de meeste macht hebben en uitoefenen, een leiderschap dat in belangrijke mate niet democratisch gelegitimeerd is en al helemaal niet democratisch gecontroleerd. Daar komt bij: zij hebben een zeer beperkte kijk op wat een goede samenleving is.
De Nederlandse elite kenmerkt zich door een hoog opleidingsniveau met een sterk zwaartepunt in rechten- en economiestudies (Dekker & Van Raaij, 2006). Deze achtergrond combineren zij met veel ervaring in het bedrijfsleven, ervaring in een omgeving met een vastomlijnd doel: geld verdienen (of: ‘aandeelhouderswaarde creëren’). Het effect van de combinatie van studie (vgl. Frank et al., 1993) en carrière op de manier waarop de elite de samenleving organiseert is wat Jürgen Habermas de ‘kolonisering van onze levenswereld’ heeft genoemd (Habermas, 1981); economische waarden als efficiëntie die langzaam alle andere waarden verdringen. De homo economicus en de calculerende burger worden het ideaal. De mythe van de meritocratie versterkt deze situatie.
Het eenzijdige waardensysteem van de mono-elite heeft een grote en zichzelf versterkende en onprettige invloed op de samenleving. Wie eenmaal heeft ervaren dat de overheid stroperiger en bureaucratischer werkt dan een bedrijf, denkt al gauw dat de samenleving er beter van wordt als er minder overheid en meer marktwerking is. Dat is toch veel efficiënter? Inspraak van omwonenden en democratie zijn ook zo van die onhandige instituties die zaken als het aanleggen van een snelweg alleen maar ingewikkelder maken. Een topmanager met personality en leiderschap, die vraagt toch ook niet aan de mensen op de werkvloer of zij het eens zijn met zijn visie? Kortom, de opleiding en ervaring van onze elite leiden ertoe dat zij onze samenleving inricht aan de hand van een waardensysteem dat is ontleend aan succesvolle bedrijfsvoering, aan het ideaal van de homo economicus en aan de mythe van de meritocratie. Met als resultaat: vermarkting, grootschaligheid, wantrouwen, individualisering en ontdemocratisering. En daar zien we de ijzeren wet van de oligarchie volop aan het werk; democratie als tegenwicht jegens de macht van de elite wordt stapje voor stapje uitgeschakeld. De eufemismen voor deze oligarchisering zijn ‘privatisering’ en ‘de terugtredende overheid’. Had de niet-elite vroeger via stemgedrag nog tenminste indirecte invloed op hoe publieke zaken als openbaar vervoer en zorg werden geregeld; deze zeggenschap wordt uitgekleed en overgeheveld naar de ‘marktpartijen’, waar de elite aan de knoppen draait, ongehinderd door democratische controle. Het ‘stemmen met de voeten’, het laten gelden van je maatschappelijke ideeën door je koopgedrag, wordt nog weleens genoemd als argument tegen de stelling dat dit alles ondemocratisch is. Maar aangezien klanten zich moeilijk kunnen organiseren en ze vaak geen alternatief hebben, zal dat maar zelden een overduidelijk signaal opleveren. Een bedrijf laat eerder zijn oren hangen naar een vermogende klant of een klant die namens een bedrijf enorme orders kan plaatsen of niet. Op de markt geldt ‘één euro één stem’ en niet ‘één mens één stem’. Zo is stemmen met de voeten nóg een manier voor de elite om haar financiële voorsprong om te zetten in maatschappelijke invloed. Wil links de managerial revolution stoppen, dan zal zij een alternatief voor de mono-elite moeten bieden.
De waarden van de multi-elites Niet een ándere mono-elite, maar een veelvuldigheid aan elites voorkomt dat de ijzeren wet zijn werk doet. Als niet één waardensysteem, één merite, één belang, één type achtergrond het exclusieve recht op macht geeft, dan wordt in elk geval het zichzelf versterkende effect van de mono-elite uitgeschakeld. Verdeling van macht over elites verkleint de macht-per-elite en biedt mogelijkheden tot checks and balances, waarbij de macht en mogelijkheden van de ene elite de oligarchisering van de andere remt en inperkt.
Waarom is het zo vanzelfsprekend dat de tien beste huishoudelijke medewerkers geen elite zijn? Elke poging ter rechtvaardiging van deze vanzelfsprekendheid zal terechtkomen in een bevestiging van de superioriteit van de merites en waarden van de huidige elite. Links heeft de taak zich kritisch los te (blijven) maken van deze vanzelfsprekendheid en te laten zien dat ongelijkheid niet samenvalt met ongelijkwaardigheid. Verdeel de macht van de elite over een veelheid aan mini-elites, professionals die vertrouwen krijgen om zeggenschap uit te oefenen namens de mensen die hen dat vertrouwen geven. En die dat vertrouwen, via democratische controle, weer kunnen afnemen. Gekozen elites dus in plaats van een uitverkoren elite. Gekozen op basis van de merites waarvan de kiezer vindt dat die belangrijk zijn.
Het gaat niet alleen om politieke elites, niet alleen om traditionele elites (intellectuelen, notarissen en artsen), maar ook om elites van verpleegkundigen, buschauffeurs, onderwijzers of andere sociale organisaties. Mensen die zich nu in hun beroepseer voelen aangetast door de kolonisatie van hun vakgebied door het eenzijdige waardensysteem van de elite. Een arts bijvoorbeeld die vertrouwd hoort te worden in zijn oordeel over wat de beste behandeling voor een patiënt is, niet omdat hij zo’n goede econoom is, maar omdat hij gezondheid en kwaliteit van leven voor ogen heeft. De besten onder hen, de artsen die het meest voorbeeldig die waarden vertegenwoordigen, horen zeggenschap te hebben over hoe het eraan toegaat in de behandelkamer. Namens de artsen en de waarden die zij vertegenwoordigen kan een dergelijke medische elite tegenwicht bieden aan de groeiende invloed van verzekeraars. Of een elite van buschauffeurs, die namens hun collega’s zeggenschap uitoefenen over bijvoorbeeld de organisatie van de buslijnen. Niet omdat zij beter dan bedrijfskundigen kunnen uitrekenen welke routes de meeste opbrengst per geïnvesteerde euro opleveren, maar omdat zij andere belangrijke waarden kunnen vertegenwoordigen: welke routes en rijtijden zijn veiliger voor passagiers en buschauffeur, hoe blijft het werk interessant voor de chauffeur, enzovoort.
Het gaat niet alleen om beroepselites. Denk ook aan elites van wijkbewoners die zeggenschap krijgen over een budget dat kan worden ingezet voor veiligheid of onderhoud in de wijk. Waar het om gaat is dat andere waarden dan die van de huidige mono-elite vertegenwoordigd worden in de samenleving. Dat kan door toetreding tot de elites niet af te laten hangen van één type merites. Mensen met een heel andere opleiding en achtergrond dan managers nemen andere waarden mee; waarden als solidariteit (naast individualisme), de menselijke maat (naast grootschaligheid), vertrouwen (naast wantrouwen) en gebruiksvriendelijkheid (naast efficiëntie).
Dit is de taak voor links, wil het de managerial revolution keren: bijdragen aan de vorming van een veelvoud van elites. Geen elite echter zonder macht. Stap één is dus om macht, zeggenschap weer te herverdelen. Te denken valt aan de al beschreven wijkraden, of aan de ‘werknemerscommissaris’, waarbij werknemers één van de leden van de raad van commissarissen van een bedrijf benoemen. Denk aan ondernemingsraden die instemmingsrecht krijgen voor besluiten die van grote invloed zijn op de levens van de werknemers, reorganisaties bijvoorbeeld. Het argument daartegen van werkgevers – ‘ze zijn dan toch altijd tegen’ – getuigt van arrogantie, alsof werknemers niet een verstandige afweging zouden kunnen maken. Nog belangrijker is de vraag waarom het zo vanzelfsprekend is dat werknemers hier helemaal niets over te zeggen hebben. Probeert u die vraag eens te beantwoorden zonder terug te vallen op de waarden en belangen van de bestuurlijke elite.
De genoemde voorbeelden zijn precies dát: voorbeelden. Het zijn geen uitgewerkte plannen en de uitvoerbaarheid verdient onderzoek. De kern van de zaak is dat macht herverdeeld wordt, waardoor een breder scala aan waarden de kans krijgt een rol te spelen in de manier waarop de samenleving georganiseerd wordt. Daarbij moet worden voorkomen dat de nieuw te vormen elites minidictatuurtjes worden. Democratische controle op de elites is daarom onontbeerlijk. De genoemde voorbeelden lenen zich voor democratische benoeming van de elite – en nog belangrijker: de mogelijkheid om iemand niet te herverkiezen als de kiezers vinden dat deze hun belangen en waarden onvoldoende behartigt. Onder zulke voorwaarden kunnen de nieuwe multi-elites doen waar ze voor zijn: de samenleving daadkrachtig, maar democratisch gerechtvaardigd, vormgeven. En laat u niet wijsmaken dat vertrouwen, kwaliteit, solidariteit en beroepseer ‘niet meer van deze tijd’ zijn; realiseer u dan dat – vrij naar Marx – de heersende waarden de waarden van de heersende elite zijn.