Kaders voor onafhankelijkheid
De vraag wat goed wetenschappelijk onderzoek is, heeft tenminste twee typen antwoorden. Interne criteria voor goede wetenschap zijn wetenschapstechnische en methodologische criteria: wat vinden wetenschappers zelf goede wetenschap? Externe criteria waarderen wetenschap aan de hand van effecten die onderzoek of resultaten daarvan hebben op de omgeving van wetenschap – de maatschappij of belanghebbenden. Als de politiek kaders wil stellen aan wetenschappelijk onderzoek, dan moeten beide opvattingen van goed wetenschappelijk onderzoek in de overwegingen worden meegenomen. De SP vindt kaderstelling door de overheid noodzakelijk, maar wel met als doel de onafhankelijkheid van onderzoek zoveel mogelijk te waarborgen. Want onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek is de beste manier om interne en externe criteria te verenigen.
Interne criteria voor goed wetenschappelijk onderzoek gaan over de vraag welke methoden het meest geschikt zijn om een bepaald wetenschapsgebied verder te ontwikkelen. Deze formulering is met opzet vaag, omdat het van het wetenschapsgebied afhangt wat "verder ontwikkelen" betekent en welke methodes daarvoor geschikt zijn. Natuurlijk is er sprake van een aantal methodologische uitgangspunten die breed gedragen worden, zoals het formuleren van falsifieerbare hypotheses (en daarmee het belang van empirie), de nadruk op causale verbanden en het idee dat wetenschappelijke vooruitgang is gebaat bij openbaarheid van onderzoeksgegevens. Dat betekent niet dat deze uitgangspunten onveranderlijk zijn of dat ze zonder meer voor álle wetenschapsgebieden gelden. Wiskundigen zijn niet op zoek naar causale verbanden en filosofen die zich beperken tot falsifieerbare hypotheses doen hun werk niet goed. Wat er nodig is voor het ontwikkelen van een wetenschapsgebied is afhankelijk van welke problemen op dat moment als het meest urgent worden ervaren. Is er twijfel over de juistheid van de heersende theorie dan is er behoefte aan kritieke experimenten en alternatieve theorievorming. Is er veel vertrouwen in een theorie, dan is er meer aandacht voor het vergroten van het toepassingsgebied ervan. Het valt niet te ontkennen dat persoonlijke ambities en belangen van instituten op zijn minst tijdelijk van invloed kunnen zijn op wat als urgent wordt beschouwd. Maar zeker als de ontwikkeling van de wetenschap over honderden jaren wordt beschouwd, is zij ertoe in staat gebleken dergelijke belangen te overstijgen en voor alles de vooruitgang van onze kennis te dienen.
Kennis lijkt een waarde op zich – maar daardoor is het nog geen ethisch neutrale term. Kennis is macht en de verdeling daarvan is politiek en moreel geladen. Er is daarnaast in de twintigste eeuw veel filosofische en maatschappelijke kritiek geweest op het vermeende blinde geloof in objectieve kennis; was de ontwikkeling van onze kennis over de waterstofbom nou wel vooruitgang te noemen? Als kennis niet per definitie goed is, wordt de vraag interessant: welk onderzoek is goed voor de mens of de maatschappij? Dan komen de externe criteria aan bod. Morele oordelen over wetenschappelijk onderzoek kunnen zich richten op de methode van onderzoek – denk aan dierproeven en aan de ophef over (sociaal-)psychologische experimenten als die van Stanley Milgram en Philip Zimbardo – en op welk onderzoek prioriteit moet krijgen – is kankeronderzoek waardevoller dan wiskundig onderzoek? Zelfs dát bepaalde kennis wordt ontwikkeld kan aanleiding zijn tot morele overwegingen en politieke besluitvorming – volgens sommigen is onderzoek naar het kloneren van mensen verwerpelijk. Zo lijken interne en externe criteria haaks op elkaar te staan. Enerzijds leidt het ideaal van objectieve kennis tot immorele toepassing ervan en anderzijds beknotten maatschappelijke idealen de vrije ontwikkeling van kennis.
Maar het kan nog erger. De manier waarop onderzoek op dit moment georganiseerd wordt, leidt ertoe dat het in steeds mindere mate voldoet aan niet alleen interne, maar ook externe criteria. Neem bijvoorbeeld medisch onderzoek. De farmaceutische industrie speelt een grote rol in de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen. De farmaceutische industrie heeft behalve een positieve bijdrage aan de volksgezondheid echter ook economische belangen. Het is de vraag of onderzoek betaald door farmaceuten altijd onafhankelijk genoeg is. In internationale medische tijdschriften zijn de laatste jaren nogal eens voorbeelden te vinden waaruit blijkt dat deze onafhankelijkheid onder druk staat. Zo blijkt dat gesponsorde onderzoeken tot positievere uitkomsten leiden dan niet-gesponsorde onderzoeken. Resultaten die niet positief uitpakken voor het commercieel belang worden niet gepubliceerd of worden onder druk van de bedrijven anders geïnterpreteerd. Zelfs ernstige bijwerkingen worden soms verzwegen. Soms wordt de commerciële aanpak van farmaceutische bedrijven verdedigd met het argument dat zij er belang bij hebben te vernieuwen en dat de samenleving daar beter van wordt, omdat zo steeds betere medicijnen beschikbaar worden. Helaas blijkt dat het overgrote deel van het budget opgaat aan onderzoek naar medicijnen die net genoeg afwijken van succesvolle geneesmiddelen om een patent te rechtvaardigen. De ontwikkeling van innovatieve geneesmiddelen blijft achter. Zeker waar het geneesmiddelen betreft waar geen grote markten voor zijn in rijke landen, zoals het onderzoek naar weesgeneesmiddelen, geneesmiddelen voor kinderen en geneesmiddelen voor ziekten in de derde wereld.
De farmaceutische industrie is van een innovatie-industrie verworden tot een marketingmachine, concludeert Marcia Angell, voormalig interim-hoofdredacteur van The New England Journal of Medicine in haar boek ‘The Truth about the Drugs Companies’. De beïnvloeding van de farmaceutische industrie op de richting en soms ook de inhoud van geneesmiddelenonderzoek is een duidelijk voorbeeld van de nadelige invloed van commerciële belangen op de kwaliteit van onderzoek. Hierdoor komt niet alleen de geloofwaardigheid van en het vertrouwen in de wetenschap in het geding. De onafhankelijkheid en openbaarheid van medisch wetenschappelijk onderzoek is van groot belang voor een objectieve beoordeling van medische (bij-)effecten van een geneesmiddel, het bewaken van de belangen en de veiligheid van de patient.
Niet alleen het geneesmiddelenonderzoek staat op deze manier onder druk. Door de nadruk op toepassingsgericht onderzoek en op valorisatie staat de academische onafhankelijkheid en daarmee de geloofwaardigheid van wetenschappelijk onderzoek op de tocht. In het KNAW-advies ‘Wetenschap op bestelling’ (2005) valt te lezen: “Publicaties en informele gesprekken suggereren dat ontsporingen optreden: de opzet van onderzoek, de gegevensverzameling en de interpretatie worden soms aangepast om een voor de opdrachtgever gunstige uitkomst te krijgen en de publicatie van die uitkomst wordt soms verhinderd, vertraagd of aangepast aan de wensen van de opdrachtgever.” De bijdrage van de overheid aan deze situatie is tweeledig. Het blijkt dat ook de overheid als opdrachtgever van onderzoek druk uitoefent om tot gewenste onderzoeksresultaten te komen. Maar het probleem is vooral de manier waarop de overheid de financiering van wetenschappelijk onderzoek heeft georganiseerd. Universiteiten zijn sterk afhankelijk van de derde geldstroom, een geldstroom die beïnvloeding door opdrachtgevers importeert. Het ideaal dat goed wetenschappelijk onderzoek vooral relevant moet zijn voor de samenleving heeft ertoe geleid dat beïnvloeding door belanghebbenden in die maatschappij van wetenschappelijk onderzoek is georganiseerd. Omdat deze beïnvloeding via financiering loopt, zijn het voornamelijk de kapitaalkrachtige belanghebbenden die serieus invloed kunnen uitoefenen. In zijn jaarrede ‘ markt en ziel’ van 2007 constateerde Frits van Oostrom, president van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen “Het infiltreren van de markt in de universiteit is makkelijk gegaan omdat de wetenschappers te weinig ruggengraat hebben getoond. Zij hebben te vaak gedacht dat zij er op vooruit zouden gaan met modern marktdenken.” Het voornemen van minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om wetenschappers een vast percentage van de opbrengsten van hun uitvinding te beloven, noemt Jan Vandenbroucke, professor klinische epidemiologie aan het Leids Universitair Medisch Centrum het einde van de ware wetenschap. “Door het voornemen van Plasterk zullen universiteiten en universitair medische centra zich verplicht voelen om wetenschappers te stimuleren tot het nemen van patenten, het aangaan van contracten met industrieën en het opzetten van eigen bedrijven. Dat leidt rechtstreeks tot de situatie dat onderzoek wordt geleid door de financieel belanghebbenden; zij bepalen wat er wordt onderzocht en hoe. Zo verdwijnt de mogelijkheid tot open discussie – en aangezien dat de essentie van wetenschap is, kan men vrezen voor het einde van wetenschap. In de Verenigde Staten is al sinds 1980 per wet geregeld dat onderzoeksinstellingen en uitvinders hun ontdekkingen kunnen verkopen aan de industrie. Marcia Angell, voormalig-interim hoofdredacteur van The New England Journal of Medicin wees op de negatieve invloed van deze commercialisering op de medische wetenschap: “One of the results has been a growing pro-industry bias in medical research – exactly where such bias doesn't belong. Faculty members who had earlier contented themselves with what was once referred to as a "threadbare but genteel" lifestyle began to ask themselves, in the words of my grandmother, "If you're so smart, why aren't you rich?"
Wie bepaalt wat relevant en goed is voor de maatschappij? Het primaat voor zulke besluiten moet liggen bij de – democratisch gecontroleerde – overheid; daar moeten we ‘met zijn allen’ over gaan, niet alleen de kapitaalkrachtigen. Vooral in gevallen waar de methode van wetenschappelijk onderzoek of de toepassing ervan ingrijpende menselijke of maatschappelijke gevolgen heeft, moet de overheid haar verantwoordelijkheid nemen en kaders stellen. De onafhankelijkheid en daarmee de geloofwaardigheid van wetenschappelijk onderzoek is voor de SP een waarde die voor de samenleving van zeer groot belang is. Een open democratie veronderstelt fundamenteel en door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek. De vrije ontwikkeling van betrouwbaar onderzoek is in het geval van geneesmiddelenonderzoek van duidelijk levensbelang, maar op andere gebieden niet minder belangrijk. De SP pleit voor flinke terughoudendheid bij het stellen van kaders; ook het stellen van kaders is een vorm van beïnvloeding, in dit geval politieke beïnvloeding. Maar de overheid moet er wél al het mogelijke aan doen om de onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek te waarborgen. De interne criteria van goed wetenschappelijk onderzoek veronderstellen een centraal criterium voor goed wetenschappelijk onderzoek: onafhankelijkheid. Dat is niet tegengesteld aan de belangen in de maatschappij, maar is juist een noodzakelijke voorwaarde voor de belangrijke rol die wetenschap in de samenleving speelt en moet spelen.