Leren van de mislukte ‘Oorlog tegen het Terrorisme’
In maart publiceerde de Internationale Spectator een interessant artikel over het Nederlandse buitenlandbeleid van de hand van VVD-Kamerlid en -buitenlandwoordvoerder Han ten Broeke. Het artikel slaat de plank echter volledig mis daar waar het verwordt tot een apologie voor het desastreuze militaire optreden onder leiding van de Verenigde Staten sinds de aanslagen van 9/11.
In het stuk, Tien vuistregels voor een realistisch buitenlands beleid, stelt de politicus “dat machtspolitiek en pragmatisme in de internationale betrekkingen meer opleveren dan een morele beschouwing van de internationale verhoudingen”. Natuurlijk heeft machtspolitiek een plaats – een belangrijke plaats zelfs – in het brede palet aan instrumenten waar het ministerie van Buitenlandse Zaken zich van bedient. Ook behoeft het geen betoog dat een pragmatische opstelling in de buitenlandpolitiek geregeld meer oplevert, dan wanneer enkel wordt gehandeld vanuit de overtuiging dat bepaald beleid van een andere staat afkeuringswaardig is. Dit geldt zeker als dergelijke afkeuring gepaard gaat met een misplaatste overtuiging dat de eigen normen en waarden superieur zijn. Landen moeten uiteraard worden aangesproken op ernstige schendingen van het oorlogsrecht en van de mensenrechten, maar uit de realiteit blijkt dat men ontvankelijker is voor dergelijke kritiek wanneer er macht achter schuilgaat. Dit is helaas, maar waar.
So far, so good. Het artikel van Ten Broeke slaat de plank echter volledig mis daar waar het verwordt tot een apologie voor het desastreuze militaire optreden onder leiding van de Verenigde Staten sinds de aanslagen van 9/11 – optreden dat overigens steeds opnieuw en soms zonder uitvoerige discussie is gesteund door Nederland. Wie, na vijftien jaar War on Terror, durft te beweren dat “de Amerikanen (…) telkens de kastanjes uit het vuur halen” en “het de Amerikanen (zijn) die terroristische organisaties in het belang van het Westen indammen”, heeft een paar belangrijke lessen gemist – lessen die leidend zouden moeten zijn bij het vormgeven van buitenlands beleid, zeker ten aanzien van het Midden-Oosten.
In mijn antwoord op het artikel van VVD-collega Ten Broeke concentreer ik mij, vanwege het grote belang ervan en de noodgedwongen beperkte omvang van mijn antwoord, hoofdzakelijk op de ‘Oorlog tegen het Terrorisme’. Dit artikel levert daarom geen alomvattend overzicht van het buitenlandbeleid dat de SP voorstaat.
Zo laat ik het conflict in Oekraïne en de hoogopgelopen spanningen met Rusland, dat tijdens de campagne in aanloop naar het Oekraïne-referendum veel werd besproken, buiten beschouwing. Dat geldt ook voor het Israëlisch-Palestijnse conflict, waarover mijn partij al tientallen jaren een helder standpunt heeft. Ook respect voor mensenrechten, dat terecht een hoeksteen van het Nederlands buitenlandbeleid is, krijgt niet de aandacht dat het verdient. Vanuit de kritiek op de ‘Oorlog tegen het Terrorisme’ biedt dit artikel inzicht in een aantal fundamentele veranderingen die mijn partij wenst. Maar voor het zover is, behandel ik eerst een paar zinnige zaken over andere onderwerpen uit het artikel van de liberaal Ten Broeke.
Nationaal belang voorop
Ondanks postmoderne dromerij is de natiestaat inderdaad allesbehalve verdwenen en blijft het nationaal belang de belangrijkste drijfveer achter het buitenlandbeleid. Dat verklaart ook waarom na jaren van inspanning van de kant van de eurofielen een Europees buitenlandbeleid – om nog maar te zwijgen over een Europees leger – tot op de dag van vandaag nooit van de grond is gekomen. Een Europese natie ontbreekt.
Hoewel buitenlandbeleid zich natuurlijk niet moet beperken tot het gebied aan de grenzen van de Europese Unie, ligt het wel voor de hand dat op dit gebied meer nadruk ligt. Het conflict in Oekraïne en de aanhoudende onrust en (burger)oorlogen in het Midden-Oosten vragen dit bovendien. Deze regio’s hebben nu eenmaal grotere invloed op ontwikkelingen in Nederland en de EU, niet in de laatste plaats vanwege vluchtelingenstromen en radicalisering van onze jongeren.
Een andere waarheid als een koe is dat Nederland een relatief kleine speler is op het wereldtoneel. Het buitenlands beleid kan soms een klein steentje bijdragen aan het vinden van een oplossing voor complexe problemen in verre landen, maar vaak ook niet meer dan dat. De mogelijkheden zijn beperkt. Daarom moeten er prioriteiten worden gesteld en keuzes worden gemaakt.
Interessant is daarnaast de constatering dat een vanuit de werkelijkheid vertrekkend buitenlands beleid per definitie inconsequent is. Dit is het geval, omdat er geen standaardoplossingen zijn in een grenzeloos ingewikkelde wereld. Wat in het ene land werkt, werkt in het andere land niet of is zelfs contraproductief. Buitenlandbeleid is dan ook maatwerk. Het is mensenwerk, waarbij – op straffe van een gebrek aan effectiviteit – aansluiting moet worden gevonden bij lokale omstandigheden.
Voor zover Ten Broeke’s artikel over de tien vuistregels een uitwerking is van deze kwesties, is het nuttig leesvoer. Dit is niet in de laatste plaats omdat het korte metten maakt met soms wel erg naïeve, potentieel gevaarlijke opvattingen over buitenlands beleid. Maar het volhouden dat de ‘Oorlog tegen het Terrorisme’ een succes is en dus kan worden voortgezet, is – zacht gezegd – merkwaardig.
Strijd tegen terreur
De ‘Oorlog tegen het Terrorisme’ startte in oktober 2001 met de Amerikaanse aanval op Afghanistan. Vandaag de dag zijn er nog altijd meer dan tienduizend NAVO-militairen in het land, waaronder uit Nederland. Dat de nieuwe machthebbers in Afghanistan voor hun voortbestaan nog altijd leunen op het Westen – naast militair overigens ook financieel – toont op zichtzelf al de mislukking van de westerse inspanningen in het land aan. Verder neemt het geweld in Afghanistan de laatste jaren alsmaar toe en krijgt de Taliban er steeds meer gebied in handen. Al-Qaida is evenmin verslagen, dit ondanks de dood van Osama bin Laden vijf jaar geleden. Bovendien maakt Islamitische Staat sinds ruim een jaar in Afghanistan een opmars.
Na Afghanistan volgde Irak, in maart 2003. Vele leugens waren nodig om deze oorlog aan het publiek te verkopen. Eén zo’n leugen was dat het regime van Saddam Hoessein zou samenwerken met Al-Qaida. Feit is dat pas tijdens de bezetting van Irak Al-Qaida-achtige organisaties als paddenstoelen uit de grond schoten. Berucht was de organisatie onder leiding van Abu Musab al-Zarqawi, die sinds 2004 actief was onder de naam Al-Qaida in Irak. Zijn groep richtte zich op de strijd tegen de nieuwe, sji’itische machthebbers in Irak en de buitenlandse bezettingsmacht. Na Zarqawi’s dood in 2006 werd zijn groep samengevoegd met andere, soortgelijke groepen. Dat was de geboorte van Islamitische Staat (IS) in Irak.
In 2011 brak in buurland Syrië de burgeroorlog uit, die al honderdduizenden mensen het leven heeft gekost. Met de machtswisselingen in Tunesië en Egypte vers in het geheugen, kozen westerse leiders snel partij – tegen het regime. De opstandelingen konden op steun rekenen, ook militair, waarbij geregeld onvoldoende onderscheid werd gemaakt tussen gematigde en radicale strijders.
Daarnaast blijkt dat zogenaamde bondgenoten van het Westen – Turkije en Saoedi-Arabië voorop – op grote schaal militaire en andere steun leveren aan radicale jihadistische strijders. Alles leek geoorloofd om snel een regime change in Syrië te bewerkstelligen. De in Syrië ontstane chaos was voor Islamitische Staat in Irak reden het werkterrein uit te breiden. IS in Irak en Syrië was daarmee een feit. Vooral de afgelopen paar jaar heeft IS een groot gebied verovert in beide landen.
Onder leiding van de Verenigde Staten startte een coalitie bijna twee jaar geleden een campagne van luchtaanvallen tegen IS, met Nederlandse steun. Het is nog wat vroeg om de balans op te maken, maar nu al kan worden gesteld dat het terugdringen van IS veel langzamer gaat dan aanvankelijk werd gehoopt. Ook is de aantrekkingskracht van IS op geradicaliseerde jongeren toegenomen, zowel in de regio als in Europa. Bovendien wint IS buiten het kerngebied in Irak en Syrië steeds meer terrein.
Een nieuwe vijand
Een voorbeeld daarvan is Libië. Na maandenlange luchtaanvallen door de NAVO werd het regime van Moammar al-Qadhafi eind 2011 omvergeworpen. Sindsdien maken – tot de tanden bewapende – rebellengroepen de dienst uit in het land. Zij bevechten elkaar op leven en dood. Een centraal gezag is volledig verdwenen; Libië is in anarchie vervallen.
Tegen deze achtergrond lukte het Islamitische Staat, dat over duizenden strijders beschikt, een kuststrook van enkele honderden kilometers in het land in handen te krijgen. Hoewel de militaire interventie in Libië in 2011 niet werd gepresenteerd als onderdeel van de ‘Oorlog tegen het Terrorisme’, gaan in westerse landen inmiddels steeds meer stemmen op om opnieuw luchtaanvallen in het land uit te voeren, ditmaal tegen IS. De Amerikanen zijn daar al mee begonnen.
Naast deze openlijke militaire interventies heeft een deel van de ‘Oorlog tegen het Terrorisme’ zich van begin af aan afgespeeld in de schaduwwereld van de geheime diensten, waaronder bij de CIA. In Jemen bijvoorbeeld worden met onbemande vliegtuigen – drones – al jaren aanvallen uitgevoerd op vermeende terroristen. Deze aanvallen zijn tijdens het presidentschap van Barack Obama enorm opgevoerd. Jemen-experts constateren dat de toename van drone-aanvallen gelijk opgaat met de groei van Al-Qaida in deze Golfstaat. Later kwam IS daarbij.
De groei van Al-Qaida, IS en soortgelijke groepen is vooral desastreus voor het Midden-Oosten, maar ook in Europa merken we hier steeds meer van. Het begon met grote aanslagen op een aantal treinen in Madrid, in maart 2004, waarbij meer dan 190 mensen omkwamen. In de zomer van 2005 volgden de aanslagen op de metro in Londen, met meer dan vijftig doden.
Beide aanslagen werden uitgevoerd door Al Qaida-sympathisanten. In Nederland vond in die periode de moord op Theo van Gogh plaats; dat was eind 2004. November vorig jaar waren er de aanslagen in Parijs, waarbij 130 mensen de dood vonden en in maart jl. de aanslagen in Brussel, met meer dan dertig doden. Beide aanslagen werden opgeëist door IS, die van de gelegenheid gebruik maakte om nieuwe aanslagen aan te kondigen – aanslagen die zeker zullen volgen, mogelijk ook in Nederland.
Als iets blijkt uit het zojuist geschetste overzicht, is het wel dat de ‘Oorlog tegen het Terrorisme’ elke keer meer – en regelmatig zelfs nog radicalere – vijanden voortbrengt dan dat het uitschakelt. Anno 2016 zijn er meer, machtiger en bovendien beter georganiseerde Al-Qaida-achtige organisaties dan in 2001 het geval was. Terroristische aanslagen zijn wereldwijd schrikbarend toegenomen. De afgelopen vijftien jaar hebben overduidelijk aangetoond dat jihadistische organisaties goed gedijen in de chaos, die steeds opnieuw het gevolg is van westerse militaire avonturen – zowel in Afghanistan, als in Irak en Libië. Deze chaos draagt tevens in belangrijke mate bij aan de huidige vluchtelingenstromen richting Europa.
Sterker nog, deze radicale organisaties zijn vervolgens aanleiding om opnieuw bommenwerpers eropuit te sturen. Irak en Libië zijn hierin illustratief. In Irak bestrijdt de coalitie onder leiding van de Verenigde Staten IS, dat juist een gevolg is van de eerdere bezetting van het land. Wat Libië betreft, is het goed mogelijk dat op korte termijn westerse bondgenoten de strijd intensiveren met IS, die zonder de – mede door de NAVO veroorzaakte – chaos mogelijk geen voet aan de grond had gekregen in het land.
Oorlog zonder einde
Als de ‘Oorlog tegen het Terrorisme’ meer vijanden voortbrengt dan het uitschakelt, is er in feite sprake van een oorlog zonder einde – een permanente oorlog die per definitie onmogelijk te winnen is. De oorlog is zelfvoorzienend geworden. Oorlog is niet langer de uitzondering, maar de norm. Daarom verbaast het niet dat er in de verste verte nog geen zicht is op beëindiging van de ‘Oorlog tegen het Terrorisme’. Er zijn alleen maar meer vijanden bijgekomen, zowel daar als hier. Dat moet stoppen.
Dat begint met het leren van lessen, ook door VVD’ers. De belangrijkste les is: westerse militaire interventies werken vaak averechts. Dat betekent dat de rol van het leger in de buitenlandse politiek, die sinds 9/11 in het Westen zo vooraanstaand is geweest, dient te worden teruggedrongen. Dat heeft ook gevolgen voor de NAVO. De verdediging van het bondgenootschappelijk grondgebied is van groot belang, maar er moet afscheid worden genomen van de NAVO als mondiale politieagent. Zolang de Verenigde Staten vast blijven houden aan een gemilitariseerde buitenlandse politiek in het Midden-Oosten, ligt het voor de hand dat Nederland hier geen steun verleent.
Voor de eigen geloofwaardigheid is het daarnaast van belang dat oorlogsmisdaden worden veroordeeld, bij voorkeur in EU-verband, ook als ze worden begaan door onze bondgenoten. Denk bijvoorbeeld aan de recente aanval door de Verenigde Staten op een ziekenhuis van Artsen Zonder Grenzen in Kunduz, Afghanistan. Of denk aan de illegale drone-aanvallen in Pakistan, waarbij geregeld veel burgerdoden vallen. Dat geldt natuurlijk evengoed voor oorlogsmisdaden begaan door westerse bondgenoten, zoals door Saoedi-Arabië in Jemen of door Israël in Gaza. Stilte daarover, terwijl andere landen in de regio met minder vriendelijke relaties met het Westen – bijvoorbeeld Iran – wel op stevige kritiek kunnen rekenen, kan gemakkelijk en niet geheel ten onrechte worden opgevat als hypocriet.
Dat militaire interventies in verre landen vaak contraproductief zijn, heeft natuurlijk gevolgen voor de organisatie van de krijgsmacht. Meedoen in het hoogste geweldsspectrum, waar nu aan vastgehouden wordt – onder andere met de aanschaf van de JSF-gevechtsvliegtuigen – ligt bepaald niet voor de hand. Vijftien jaar oorlog zou ook tegenwicht moeten bieden aan de vele oproepen voor een (stevige) verhoging van het budget voor defensie. Voorstanders daarvan slagen er, overigens begrijpelijkerwijs, niet in aan te tonen hoe het leger tegenwicht kan bieden tegen een dreiging als die van IS.
Diplomatie moet dus meer ruimte krijgen. De geschiedenis onthult haar alternatieve verloop niet, maar wat zou er zijn gebeurd als de wapeninspecteurs begin 2003 in Irak meer tijd hadden gekregen om vast te stellen dat het land niet over massavernietigingswapens beschikte? Was Irak dan niet op illegale wijze binnengevallen en – zoals inmiddels wel kan worden gesteld – vernietigd? Zouden honderdduizenden doden bespaard zijn gebleven? Zou er nu geen IS zijn? Zouden gruwelijke aanslagen Europa bespaard zijn gebleven? Zou het hebben geresulteerd in een overwinning van de VN, die nu in het verdomhoekje zit? Zouden er minder vluchtelingen naar Europa zijn gekomen? We zullen het nooit zeker weten, maar het is belangrijk dat dergelijke vragen serieuze aandacht krijgen.
Eind jaren ’60 zong een Engelse popmusicus ‘give peace a chance’. Na vijftien jaar ‘Oorlog tegen het Terrorisme’ is dat – volgens mij – helemaal zo’n gek idee nog niet.
Dit artikel verscheen in de Internationale Spectator