opinie
Harry van Bommel:

Ook volledige integratie Antillen moet optie zijn

De Werkgroep Jessurun, over de Bestuurlijke en Financiële Verhoudingen Nederlandse Antillen, heeft voorgesteld te komen tot een soort “Antillen à la carte”. Elk eiland zou een eigen relatie met Nederland moeten krijgen. Op het eerste gezicht lijkt dat niet zo gek; de bestuurlijke, sociale en financiële problemen zijn zo groot dat deze remedie aantrekkelijk overkomt. Ook zullen de eilanden onder het juk van Curaçao verdwijnen. Er is echter een betere oplossing denkbaar die meer recht doet aan de belangen van alle Antillianen. Waarom zou niet worden gekozen voor een volledige integratie van de Antillen en volwaardig Nederlanderschap?

Op kortere termijn mag de één-op-één benadering van de Werkgroep Jessurun zinvol lijken. Voor de langere termijn vormt het een uiterst wankele basis voor een nieuwe staatsinrichting van het Koninkrijk en berust het idee op een misverstand. Vertrekpunt is, dat de Nederlandse Antillen met twee bestuurslagen er één te veel zou hebben. Nederland kent – de waterschappen wel, maar deelgemeenten niet, meegerekend – zeker vier bestuurslagen. En dat werkt redelijk wel. De kritiek op de twee Antilliaanse bestuurslagen mist substantie. In essentie is het vooral een stok om de hond te slaan. Bedoeld wordt namelijk, dat de overige eilanden Curaçao niet kunnen luchten of zien, en rebelleren tegen de dominantie van dat eiland. Om die reden moet de macht van het Land worden ondergraven en wordt het argument van teveel bestuurslagen er met de haren bijgesleept. Deze strategie heeft, ook in Nederland, succes: in plaats van het beteugelen van de overmatige invloed van Curaçao in een – onder de bestaande staatsrechtelijke condities – nuttig en essentieel instituut, is de slagkracht van het Land al ernstig aangetast. En de sabotage gaat onverminderd voort.

Met het Statuut, deze “grondwet” van het gehele Koninkrijk uit 1954, heeft het Koninkrijk al bewezen een uniek model van staatsinrichting uit te kunnen vinden. Internationaal stuit dit concept – tot schade van de Antillen en Aruba – nog steeds op groot onbegrip. Het Statuut probeert ook de kwadratuur van de cirkel te vinden: de Antillianen en Arubanen zijn Nederlanders, maar via de “zelfstandigheid” van hun Land ook weer niet. Dit is de hoofdoorzaak van tal van problemen in de Koninkrijksrelatie. Veel van het ongenoegen aan Nederlandse kant – zoals de kwaliteit van de rechtsstaat, het mismanagement van het Land, de criminaliteit, het oplevende racisme en het visumbeleid – valt hieruit af te leiden. Men ziet met lede ogen toe dat nauwelijks invloed, laat staan macht, kan worden uitgeoefend. Vooral door het Curaçaose en Arubaanse politieke leiderschap wordt deze “zelfstandigheid” gekoesterd. Vanwege de kleinschaligheid kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de Antilliaanse en eilandelijke institutionele capaciteit om de “zelfstandigheid” waar te maken. Tegelijk wordt Nederland grote verwijten gemaakt zoals bemoeizucht in ontwikkelingsprojecten en rechtspleging, te weinig hulp aan de overheid en onvoldoende aandacht voor de sociaal zwakkeren.

Over varianten op het Statuut is veel nagedacht maar de meeste hebben één gemeenschappelijk kenmerk: ze houden in welke constructie dan ook – de zogenaamde één-op-één relatie en verschillende statussen aparte incluis – vast aan het idee van 'zelfstandigheid' van een of meerdere eilanden binnen het Koninkrijk. Deze improvisaties op de partituur van het Statuut zijn daarom tot mislukken gedoemd. Zij verzwakken de essentiële staatkundige functies, fragmenteren de relaties met Nederland en lossen de ingebakken tegenstellingen van het Statuut niet op. Zij geven geen afdoende antwoord op de bestaande bestuurlijke chaos en kunnen zelfs bijdragen tot vergroting ervan.

Churchill zei eens dat de kameel eigenlijk een paard is, maar dan ontworpen door een commissie. Postuum zal Sir Winston een zucht van verlichting slaken, dat hij niet aan de wieg heeft gestaan van deze Werkgroep. Waar Aruba en de Antillen nu nog echte zelfstandigheid kennen, raken zij deze op essentiële punten kwijt: de rechtspleging en rechtshandhaving, deugdelijk bestuur en de zeggenschap over de eigen begrotingen. Daarvoor in de plaats komen bestuurlijk en financieel toezicht, een audit systeem en een audit commissie, alle onder de regie van het Koninkrijk (lees in dit verband: Nederland). Dit zogenaamde paard krijgt nog twee vetbulten: een onderraad van de Nederlandse Ministerraad en een Caribisch wormvormig aanhangsel aan de Nederlandse Tweede Kamer. Deze noviteiten vormen de ultieme vertaling van het onderscheid in eerste- en tweederangs burgers.

En dan het aantal bestuurslagen. Het Koninkrijk zal in de visie van de Werkgroep Jessurun rijk bedeeld zijn met staatsrechtelijke instanties. Er komen naast de onderraad en de uitstulping van de Tweede Kamer, drie gouverneurs, vier premiers, vier ministerraden, vier parlementen, drie gevolmachtigde ministers, drie quasi-burgemeesters, drie quasi-gemeenteraden, een Koninkrijksdienst, zes kantoren en staven op zes eilanden voor zes vertegenwoordigers van die Dienst. Zes staven van de verschillende geledingen van het Nederlandse Ministerie van Justitie zullen de wetgeving en de rechtshandhaving verzorgen op zes eilanden. Dat is een overdreven en ongewenst rijke oogst aan instellingen.

Gelukkig kan het eenvoudiger en beter. Als de overgrote meerderheid op de Antillen binnen het Koninkrijk wil blijven, trek dan ook de logische consequentie. Het Nederlandse staatsrechtelijke systeem heeft zo langzamerhand zijn nut wel bewezen. Het kent redelijk goed functionerende "checks and balances". In het volwaardige Nederlanderschap voor alle landgenoten ligt dan ook als enige de oplossing om de meeste problemen het hoofd te bieden. Deze benadering heeft de charme van de eenvoud en de herkenbaarheid. Het Statuut wordt irrelevant, het onderscheid tussen de Nederlanders in Nederland en die in het Caribisch gebied vervalt. De laatsten delen dan in alle rechten, maar net zo goed in alle plichten, als de Nederlanders nu. De Antillen als geheel en de eilanden afzonderlijk krijgen een anders gedefinieerde, maar substantiële en duurzame zelfstandigheid in ruil voor die halfzachte zelfstandigheid van het Statuut en de varianten daarop. Onderwerpen als koloniaal verleden, Nederlandse bovenklasse versus Caribische onderklasse, zij tegenover wij, meer versus minder macht, verschillende rechtssystemen, afwijkend investeringsklimaat, hogere tegenover lagere sociale voorzieningen en vele andere zouden moeten verdwijnen. Er ontstaat een goed alternatief op de Antillen zelf voor emigratie naar Nederland. Bovendien: Hawaï ligt, omgeven door de grootste watermassa ter wereld, op ongeveer 12 uur non-stop vliegen van Washington D.C. De indruk bestaat niet, dat deze staat zich achtergesteld voelt. Geografische afstand vormt geen belemmering meer voor volledige integratie.

Sprekend over het integratiemodel wordt vaak naar de kosten gewezen als onoverkomelijk bezwaar. Dit model zal ongetwijfeld ook een grotere stroom overheidsgelden naar de Nederlandse Antillen genereren dan nu het geval is. Tegelijkertijd zal het een sterke stimulans inhouden voor de welvaart van de Antilliaanse bevolking, niet in de laatste plaats voor de economisch en sociaal meest kwetsbaren onder hen. Maar maakt dat effect het integratiemodel in politieke en economische termen te duur en dus onhaalbaar? Het antwoord luidt: neen. Ten eerste, de omarming van het integratiemodel op de eilanden mag Nederland best wat kosten. Ook met de voorstellen van de Werkgroep Jessurun is heel veel geld gemoeid. Ten tweede, misschien wel de belangrijkste overweging, de Antillianen aanvaarden alle Nederlandse rechten en plichten. Naast dezelfde belastingen, accijnzen en sociale premies, hebben zij gelijke aanspraken op de diensten van Rijk, Provincies en Gemeenten. Tenslotte, voor Nederland, een van de sterkste economieën ter wereld met een zeer rijke bevolking, zullen en mogen de extra kosten van de eenmalige uitbreiding van de bevolking met ongeveer één procent geen probleem opleveren. De begrotingseffecten worden voornamelijk verspreid over een groot aantal ministeries en lopen weg in de afrondingsverschillen van het totaal van de Rijksbegroting, het Provincie- en het Gemeentefonds.

De Werkgroep meent dat voor volledige integratie van de eilanden in Nederland als gemeente of provincie feitelijk nog maar weinig steun bestaat. Dat is een gewaagde stelling. Hij geldt al niet voor al diegenen die zich in Nederland hebben gevestigd. De beoogde “Koninkrijkseilanden” willen wel degelijk Nederlandse gemeenten worden. Op de bestaande en beoogde “status aparte eilanden” zal de heersende politieke klasse uit eigen, beperkt belang de “zelfstandigheid” onder het Statuut blijven koesteren. Het is maar zeer de vraag of de bevolking van die eilanden – wanneer de reikwijdte van het volwaardige Nederlanderschap begrepen wordt – het daarmee eens is. Een deugdelijke voorlichtingscampagne en een – van politieke smetten vrij – referendum kan pas uitsluitsel geven. In alle delen van het Koninkrijk moedigen wij iedereen aan om nog eens na te denken. Willen we nu echt die draak van een kameel die ons nu wordt voorgeschoteld? Of willen we wedden op een goed paard: het volwaardige Nederlanderschap voor ons allemaal?

Betrokken SP'ers